HET VROEGE WERK VAN JACOB CORNELIS
143
HET VROEGE WERK VAN JACOB CORNELIS.
In mijn onlangs verschenen boek „Dutch and Flemish Woodcuts of the i5th Century;
Benn Ltd., London 1925” besprak ik de houtsneden van Jacob Cornelis uit de jaren 1486—
1498 en voerde als bewijs, dat deze vroege werken van zijne hand moeten zijn aan, dat
de illustraties van het Lydwina-leven, te Schiedam in 1498 verschenen, welke van denzelfden
meester zijn als de prenten uit Gouda en Schoonhoven in deze groep genoemd, de schakel
vormen, die deze tot nog toe onbekende werken verbindt met de gesigneerde en gedateerde
(1507) houtsneden van Jacob Cornelis. Met deze laatste zijn bedoeld de illustraties van het
Marialeven ^, eene wel weinig bekende serie, die steeds gold als het vroegste, wat ons van
den meester bewaard was. Het ontbrak mij aan ruimte de bewijsvoering uitvoerig met
reproducties toe te lichten en ik wil trachten mijne bewering hier thans te staven.
Uit den aard van de zaak zal deze bewijsvoering meer in beeld dan in woord be-
hooren te geschieden; het betoog dient gehouden te worden met afbeeldingen, die voor
zich spreken en die de overtuiging moeten schenken, dat wij inde — meestin details gerepro-
duceerde — houtsneden één hand moeten zien. Zonder voldoende afbeeldingen valt hier niet
te redeneeren; zij nemen de voornaamste plaats in en tekst kan slechts tot aanvulling en
toelichting dienen.
Het trok altijd de aandacht, dat de bedoelde serie houtsneden van het Marialeven
uit 1507 volkomen rijp werk zijn van een volmaakt geschoold kunstenaar en zij deden
steeds de vraag rijzen, waar toch van Jacob Cornelis, die volgens van Mander in 1533 op
hoogen leeftijd stierf, het vroege werk moest te vinden zijn. De algemeene onbekendheid
met het zoo rijke, maar naar alle oorden verspreide Hollandsche houtsnedenmateriaal uit
de incunabelen was oorzaak, dat dit vraagteeken niet eerder werd opgelost. Eene nauw-
keurige studie echter dier Noord-nederlandsche kunstwerken, vastgelegd in mijn boven-
vermeld boek, verklaart ons wel enkele vragen betreffende kunstenaars uit die periode.
Wij leeren dan een meester kennen, die verschijnt met illustraties in de „Godevaert
van Boloen”, gedrukt te Gouda in 1486, wiens kunst geheel is afgeleid van den ,,Haar-
lemschen houtsnijder” en dien men vervolgen kan in den „Chevalier délibéré”, Gouda 1489
en in verschillende boekjes te Schoonhoven en Schiedam (Vita Lydwina de Schiedam)
verschenen tot en met 1498, een meester, die niemand anders zijn kan als Jacob Cornelis
in zijn vroege periode.
Ik wil nu trachten aan te toonen: i°. de saamhoorigheid dezer groep van hout-
sneden, tusschen 1486 en 1498 verschenen te Gouda, Schoonhoven en Schiedam; 20. de
klaarblijkelijke afkomst van den meester hiervan van de Haarlemsche school; 30. het
duidelijk en onloochenbaar verband met de door Jacob Cornelis gesigneerde prenten van het
Marialeven uit 1507, een verband zóó innig, dat zij wijzen op één en dezelfde hand. 1 2
1) Van de serie bevinden zich 3 prenten in het Prentenkabinet van het Britsche Museum,
2 in reproductie in dat te Amsterdam en eenige (vlg. opgave) in dat te Brussel.
143
HET VROEGE WERK VAN JACOB CORNELIS.
In mijn onlangs verschenen boek „Dutch and Flemish Woodcuts of the i5th Century;
Benn Ltd., London 1925” besprak ik de houtsneden van Jacob Cornelis uit de jaren 1486—
1498 en voerde als bewijs, dat deze vroege werken van zijne hand moeten zijn aan, dat
de illustraties van het Lydwina-leven, te Schiedam in 1498 verschenen, welke van denzelfden
meester zijn als de prenten uit Gouda en Schoonhoven in deze groep genoemd, de schakel
vormen, die deze tot nog toe onbekende werken verbindt met de gesigneerde en gedateerde
(1507) houtsneden van Jacob Cornelis. Met deze laatste zijn bedoeld de illustraties van het
Marialeven ^, eene wel weinig bekende serie, die steeds gold als het vroegste, wat ons van
den meester bewaard was. Het ontbrak mij aan ruimte de bewijsvoering uitvoerig met
reproducties toe te lichten en ik wil trachten mijne bewering hier thans te staven.
Uit den aard van de zaak zal deze bewijsvoering meer in beeld dan in woord be-
hooren te geschieden; het betoog dient gehouden te worden met afbeeldingen, die voor
zich spreken en die de overtuiging moeten schenken, dat wij inde — meestin details gerepro-
duceerde — houtsneden één hand moeten zien. Zonder voldoende afbeeldingen valt hier niet
te redeneeren; zij nemen de voornaamste plaats in en tekst kan slechts tot aanvulling en
toelichting dienen.
Het trok altijd de aandacht, dat de bedoelde serie houtsneden van het Marialeven
uit 1507 volkomen rijp werk zijn van een volmaakt geschoold kunstenaar en zij deden
steeds de vraag rijzen, waar toch van Jacob Cornelis, die volgens van Mander in 1533 op
hoogen leeftijd stierf, het vroege werk moest te vinden zijn. De algemeene onbekendheid
met het zoo rijke, maar naar alle oorden verspreide Hollandsche houtsnedenmateriaal uit
de incunabelen was oorzaak, dat dit vraagteeken niet eerder werd opgelost. Eene nauw-
keurige studie echter dier Noord-nederlandsche kunstwerken, vastgelegd in mijn boven-
vermeld boek, verklaart ons wel enkele vragen betreffende kunstenaars uit die periode.
Wij leeren dan een meester kennen, die verschijnt met illustraties in de „Godevaert
van Boloen”, gedrukt te Gouda in 1486, wiens kunst geheel is afgeleid van den ,,Haar-
lemschen houtsnijder” en dien men vervolgen kan in den „Chevalier délibéré”, Gouda 1489
en in verschillende boekjes te Schoonhoven en Schiedam (Vita Lydwina de Schiedam)
verschenen tot en met 1498, een meester, die niemand anders zijn kan als Jacob Cornelis
in zijn vroege periode.
Ik wil nu trachten aan te toonen: i°. de saamhoorigheid dezer groep van hout-
sneden, tusschen 1486 en 1498 verschenen te Gouda, Schoonhoven en Schiedam; 20. de
klaarblijkelijke afkomst van den meester hiervan van de Haarlemsche school; 30. het
duidelijk en onloochenbaar verband met de door Jacob Cornelis gesigneerde prenten van het
Marialeven uit 1507, een verband zóó innig, dat zij wijzen op één en dezelfde hand. 1 2
1) Van de serie bevinden zich 3 prenten in het Prentenkabinet van het Britsche Museum,
2 in reproductie in dat te Amsterdam en eenige (vlg. opgave) in dat te Brussel.