Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Den Bibel, Inhoudende dat Ou-de ende Nieuwe Testament. — [Emden], 1563 [VD16 ZV 25736]

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.44022#0772
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
DE*wjsheyt prijfl haerfilusn, tn onder 'flw.T.Msfc
den volcke beroemtsi haer. Sy prediit 8.4.2.

TegèOuerftel
*Iob.22. b.Ij.
EpecX.b.12.
9.4.9.
£si.29.b.ï^.

sgelijckjtls de wo leken. Mijn Tente is inde l.loan.las.1»
Hoochte.ende mijnen Stoel inde Wolckpn. 5 •‘*•7*
Ic alleene ben oueral.also wijdt als den He- Mpo.i9.bd33
7 mei is, Ende alfo o diepe als den asgront is.
8 Ouer al ïn de Zee, ouer al op der Merden*
onder alle Lieden, onder aUe Heydenen,
9 By alle destn heb ickeen wooningc gesochta
jo Op dat ick. erghens een plaetstvonde.
op dat ghyv niet en gewent tot ter fotheyt,en Jl Doen geboot my deif.Schepper alder dingej Gen.l.a.1.
ten laetsten wildet, datghy noytgheboren en B en de die my gesohapen heejt, bestelde myeen Ecch.l.a.6,
M3.4.Ï, waert df en veruloect den dach uwer geboorte. 12 wooninghe, Endeftracksln lacobfult ghy
Icre.2Q.bd4. Xö Wie hemgewent tot ver(maden,.die en be- ijwoonen, ende Ifraeljal v eruejtjn. ^Uoor lJro.^.e,2Z,
de werelt van aen begin ben icl^gheschapen»
endepil eewelijckjdtjuen, t ende hebbe voor Exo.31.4.3.
hem inder Hutten ghedient, ^.en daer naete ^Bfa>l)2^.1^
my in de heylighe ftadt gheset,dat ick^ te Ie-
IJ rufalem regerensiude. Jckjsen ingewortelt -
by eengheeert volckj^dat Gods Ersdeel u. T)eut.^tlQi
16 lekjben hoogeghewajjèngelycl^als een Ce- 10.b.l^,
der op den Ltbano, engelijck^een Cypres opt
17 gheberchte Herman. Ick ben opghewajjèn
ghelijckals eenen f ‘Talmboomaentwater, Deut.j^ai^
ende als de Roosboomè.die te lericho Wassen,
18 Ghelijckeenen Jchoonen Olijsboom opeen
vrij velt.lc ben opgewajsen ghelijck^dhorne,
19 Icl^ gas eenen liessijeken rueckj/an my,alt
20 Caneel ende costeljcke Crnyden, Ende als
C de befte Myrrben.gelijckjfalban en Onycha
ende Myrrhen, ende als de Wieroock^ inden
21 Tempel. Ickfreyde mijne tackpn Wt,ghe-
Hjckyds een Eycke.ende mijne toeken waren
22 schoon ende luftich. Ic!g gas eenen heflijc-
ken rueckyan my,gelijckeenen*Wijnstock»
ende mijne bloemen brachten eerlijeke ende
2 3 rijeke vruchten voort. Coemt herwaerts tot
my,alleghy die mijnder begeert, ende verst-

catie 'ts soeter dan Honich , ende mijne giste
j tprie van my eet, han.6.d<$>
dien honghert altijt na my: En wie van my
hoor geeft,die en coemt niet tot fohanden:En
Wie my volcht,die fal ontfchuldich bijtten.
„ „ met den ^tlderhoochftsn Gode ghemaect,
35 Sy loet een veruloectegedachtenijseachter, 28 Te weten, ^de Wet, de welcke .Mofos den ExoMM.'b
4ssharefthande enwort nemmenneerwtge- huysè lacobs tot eenensthat beuolen heest: z^.b.12.
37 daen. T)aerde nacomelinghen aen leeven, Z9 Daer dewijsheytwtgeuleeytis.ghelijckalt rJDeut.^.a-3->
dat waterThifon.alft groot is, engeljekda*
Water Tygris.alft oueruloeyt inden Jiieyet
30 Daert verstat wtgeuloeyt is,geljc als den
*EHphr4tSia

^Psal^Js.V).
2.Par.i6.a.9i
2.^Mac.9.a.3. 28 ne, En fien alwatde menfthen doen, ende
ll.c.22.
Heb.^.b.13,
^re.lS.a.3.
^.Lett.lO.blO 30 Die^-silue man sal openbaerlijck^inder
iDeu.22.c.22. D stadtgeftrast worden, ende jalgegrepen Wor-
den,als hijt minft vermoet.
31.32 ^4lso /alt den wijue oock^gaen,die haren
man verlaet, en eenen ersgenaem van eenen 24 dicht v van mijnevruchten. Mijne prédi-
Exs.2Q.b.l^ « anderencrijcht. Tenyersten,issyden\geba ( • ~
de ^ods ongehoorfaemtTen tweede,(ondicht 23 soeter dan Honichsoem,
sy tegen haren man: Ten der de,brengt st door < "
haer 0 uerftel,kinderen van eenen anderen. 2 6 drinct,^en dorft altijt namy. Wie my ge-
34 TSesofalmen wterghemeynte werpen,ende hoor geest,die en coemt niet tot fthanden: En
hare kinderen moeten haerder ontghelden. wie myvolcbt,diefalontschuldichbljuen.
Sas.3^.16. 33 t Hare kjnderen enfullen niet wortelen,en 27 Dit alle, is essen dat "Boecl^des verbondts,
hare tackeen suUen geè vrucht vóórtbrengen. ‘ - - -
en haresihande en wort nemmermeerwtge-
^eer/r.Il.A.I2 38 datter niet beters enfy, %Dan Godvreestn,
^.esd.l6.g ó8 ende niet foetert, dan op Godsgebodt achte.
tsDat xxiüj.Capittel,

Eccle/idjlktis^
13 Verftaetlnjt.eX veracht hijt, st (ondicht hy 1 j^E^wjsheyt prjfthaerftliitn, en onder'Pre.T.e.i^,
' 14 dubbel: Moer/weert hy te vergheest ,so en 2 den volcke beroemt ft haer. Sy predict Z.4.2.
is hy nacht as niet fonder sonde, jrijn huyt (al 3 inderghemeynten Gods, En prijst haer in Een los der
IJ hert ghestrast worden, Daer is oockeenen 4 pijnen rijeke, enstreect alfo: lebben Gods wijsheyt.
£eu.24.b.ïs, dootlijekpn^vloeek, daervoor behoede Godt Si twoort,endesweue bonen degeheeleaderde, tloan.l.a.T,
l.Hpg.l6-a.y 16 dathuytlacobs, EndcGodureestndevlie- j. . r
denfulcx.en en besmetten hoer niet met de-
17 stfonde. Enghewent uwen mont niet tot
lichtueerdichfweeren ,want dat coemt Wt
tjuaet voornemen.
|8.19 En verghees ws vaders ende ws moedert
leeringe niet:So(uit ghy onder de Heere sit-
ten , en ws en sal oock^ niet vergeten worden,
op datghy v niet ent
i
waert Jfen veruloect den dach uwer geboorte. 12 woomnghe,

21 tert hem rijn leesdaghe niet. Ten tweeden
C mael sondigen,dat is te veel, ten derde mael
Iudii.l9.b.ls- 22 brengtetdestrassingemet hem. ^Wiemet ~
• 12.6.13. luft ontsteken is, die is gelijepeen brandende 14 Sion een stkprstede gecregen. En hy heest
Eccli.9.a.9. vyer.en en hout niet op,tot dat hy hem stlue
Z.Reg.li. 4.2* 23 verbrant. Een oncuysth menfche en heest
13.4.2. gee rufte aen pijn lijs,tot dat hy een vyer ont-
Sujan.a.3, 24 steect. Eenen oncuysschen mensche is alle
Jsijst soete,en en laet met af,tot dat hjt vol-
23 brengt, Een man die ouerft el doet ,en denct
26 by hem stluen:*Wiefiet my? Het is duy-
sterrontom my, en de wanden verbergt my,
so dai my niemant en siet: Wiêfal ic sohou-
Wen?T)e ^Alderboochfte en acht mijn stnden
27 niet. Sodanich een scheuwet alleen der men
fihen oogen,en en denct niet.tdat de ooghen
des HE ER EN veel claerder rijn dan deSon
29 sien oockin de heymelijeke hoecken. ^4lle
dingen rijn hem bekent,eer sy gesohapen Wor-
den,alfo wel,als wanneer sy gesohapen rijn.
 
Annotationen