Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 6.1905

DOI Heft:
Nr. 1-2
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: N. H. kerk te Aarlanderveen
DOI Artikel:
Portheine, H.: Het graf, de graftombe en het beeld onder den baldakijn van Hertog Karel van Egmond in de St. Eusebius-of Groote Kerk te Arnhem, [3]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17412#0029

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
ig

De kerk ligt vrij hoog, geheel vrij en is georiënteerd met eene afwijking
van circa 7 graden naar Zuid. Vóór de Hervorming was de kerk aan
Johannes den Dooper gewijd.

Van het meubilair, dat men bij den nieuwen bouw denkt te herplaatsen,
valt in de eerste plaats te vermelden een achtkant blauwsteenen doopvont
met gothische roosjes op den rand en driepas-versiering op de zijvlakken
van het bekken en van den voet. Bij het bekken is de driepas met blad-
ornament versierd. Het doopbekken is gebarsten en wordt door een ijzeren
band te zamengehouden. Door een marmerverfje overtrokken dient het
als voet voor den preekstoel! Verder vindt men er een koorafsluiting,
preekstoel, banken en doophek met bloemguirlandes, omstreeks 1675,
en twee koperen lezenaars. Een oude afbeelding van de kerk met den
toren is op het raadhuis te zien.

J. C. OvERVOORDE.

Het graf, de graftombe en het beeld onder den baldakijn van
Hertog Karei van Egmond in de St. Eusebius- of Groote
Kerk te Arnhem.

III.

In het Bulletin van Dec. 1901 en dat van Juli 1902 gaven wij reeds
vrij uitvoerige geschiedkundige -beschouwingen van dit monument. Ter wille
der volledigheid geven wij in het volgende eenige aanvulling.

De beschadiging, waaraan het bloot heeft gestaan, schreven wij tot dus-
ver uitsluitend toe aan eene instorting van het gewelf der koorapside in
1633. De redenen waarop onze onderstelling berust, deelden wij daar-
bij mede.

Indien nu dit voorval m 1633 werkelijk heeft plaats gehad, dan heeft
men toen het gewelf zoodanig herbouwd, dat men in 1783 weder zulk
een voorval vreesde. In de vergadering toch van den Magistraat van 14
febr. 1783 deelde de Opperkerkmeester Bentinck mede. dat zich hierin, sedert
vele jaren, belangrijke gebreken hadden vertoond, welke telkens moesten worden
hersteld, doch toen zoodanig waren toegenomen, dat een ernstig ongeval
niet kon uitblijven. Hij werd toen. ter voorkoming hiervan, gemachtigd
»om de nodige ordre te stellen ten evnde het gementioneerde defect op de
»beste wijse geassecureert en herstelt moge worden.'" Dientengevolge
deelde hij in de raadsvergadering van 5 April 1783 mede, dat hij het
gewelf niet alleen had laten onderzoeken door de stadsbazen, maar ook
door den hier vertoefd hebbenden architect de Witte, met verzoek,
te willen opgeven op welk eene wijze eene herstelling het best kon
worden verricht. Naar aanleiding van de rapporten van deze deskundigen,
die ter tafel lagen, besloot toen de Magistraat genoemden Kerl
 
Annotationen