Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 7.1906

DOI Heft:
Nr. 4
DOI Artikel:
Verslagen van Vereenigingen
DOI Artikel:
Boekbesprekingen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17413#0138

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
130

Verslag van de Commissie ter verzekering eener goede bewaring
van gedenkstukken van geschiedenis en kunst te Nijmegen,
over 1905.

Door de zorg van den directeur van gemeentewerken werden een aantal
Romeinsche voorwerpen voor het museum verkregen, die bij liet ontgraven
van gemeenteterrein gevonden werden.

De werkzaamheden voor de Karolingische kapel beperkten zich in
hoofdzaak tot opmetingen en teekenwerk Het resultaat der onderzoekingen
werd saamgevat in een rapport door den heer J. J. Weve den 10 Dec.
1905 bij B. en W. ingediend en waarmede de commissie zich geheel
vereenigt.

De commissie wijst op de veel te geringe ruimte voor het museum,
ook in verband met de te verwachten belangrijke collectie van den heer
G. M. Kam. Zij dringt aan op het stichten van een nieuw gebouw, dat
tevens het gemeentearchief kan herbergen. Wenschelijk zoude het zijn dan
tevens strenger dan thans de grenzen tusschen museum en archief te trekken.

De Friesche Terpen, door Mr. P. C. J. A. Boeles.

Het verzoek van de redactie om bovengenoemd boekje hier te bespreken
biedt mij eene aangename gelegenheid sympathie te betuigen met eene
eerste ernstige poging om op liet graven in de terpen toezicht te oefenen ;
werkelijk heeft men zich tot nog toe vrijwel met het verzamelen van
voorwerpen tevreden gesteld en het is zeker een gelukkig verschijnsel, dat
men ook in Friesland inziet, dat dat niet het eenige is. Wie het eerste
gedeelte van het boekje van Mr. B. doorleest, zal zeker overtuigd worden
van den ijver en de ambitie waarmede men de zaak heeft aangepakt. Reeds
bij mijn bezoek aan liet werk, dat toevallig op een bizonder gunstig oogenblik
plaats had, rees bij mij echter de vraag of het niet mogelijk geweest ware
meer te bereiken dan men deed en de lezing van dit boekje heeft die vraag
zeker niet ontkennend beantwoord. Wat toch is geschied?

Gelijk men bij afgravingen steeds pleegt te doen, groef men ook hier
steeds van boven naar beneden; men maakte dus altijd weer nieuwe verticale
doorsneden. Daarbij kon men natuurlijk nauwkeurig alle voorwerpen, die
men tegen kwam, verzamelen en zelfs de relatieve hoogte der vindplaatsen
opteekenen ; maar hoe ontzettend veel archaeologische gegevens worden er
nog op die wijze vernietigd. Wil men toch werkelijk den aard eener vroegere
nederzetting leeren kennen, dan moet men in horizontale richting het er
boven liggende afnemen om ais 't ware het grondplan afgeteekend voor
 
Annotationen