Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Beets, Nicolaas: De aan Jan van Scorel toegeschreven Warmenhuizer gewelfschilderingen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0077

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Men heeft het gemeend. Reeds in het jaar 1861 bracht de heer D. van der Keilen Jr.
in opdracht van het Kon. Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam zijn belangrijk
rapport uit over de kunstwaarde der gewelfschilderingen te Warmenhuizen. 4) Daarin wordt
voor het eerst melding gemaakt van een achter den Alkmaarder almanak van 1776 gevoegde
Schoorler kroniek waar men leest: »Anno 1525, Wiert het Choor van de Warmenhuyser
kerk geschildert door den konstigen Johannis Schoorlius.” De heer Van der Keilen meende
dat dit bericht gevolgd was naar een uitvoeriger Schoorler kroniek en zag zich er dan
ook door gerechtigd aan te nemen, dat de vier groote vakken van het tongewelf boven
het koor, die vier voorstellingen van het Oude Testament vertoonden en in zijn oog van
grooter kunstwaarde waren dan het Laatste Oordeel, dat de vijf kleinere vakken boven de
apside vulde, door de hand van den bekenden Noord-Nederlandschen kunstenaar waren
beschilderd. »Deze vier schilderijen zijn stellig onder de schoonste werken, niet slechts van
Schorel maar ook van de beste meesters zijns tijds te rekenen” zoo oordeelde hij. Van het
bestaan eener uitvoerige Schoorler kroniek is echter tot nu toe niet gebleken. Noch de
heer Van der Keilen, noch Prof. J. Six, die zich in den tekst der nuttige uitgave, waarin
ook alle Warmenhuizer gewelfschilderingen zijn afgebeeld, 3) niet tegen de attributie aan
Scorel verzet, hebben haar kunnen produceeren. :’) Zelf kreeg ik op een vraag aan het
Haarlemsch archief ten antwoord, dat men ook daar zulk een kroniek niet kende. Wel had de
archivaris reeds achter een Alkmaarder Almanak van 1686 dezelfde woorden aangetroffen. 4')
Het bestaan eener vrij oude traditie, die wil, dat Scorel het koor der Warmenhuizer
kerk geschilderd heeft, kan men dus moeilijk loochenen. Het blijft echter, zoo lang geen
vollediger bericht ons bereikt, de vraag of juist de gewelfschildering door die traditie bedoeld
wordt. Zelfs zou men tegenover de geheele overlevering een skeptische houding kunnen 1 2 3 4

1) Met voor den Commissaris des Konings in de provincie Noord-Holland bestemd rapport werd
den Hen October 1861 in een vergadering van het genootschap uitgebracht en is vervolgens in den
«Nederlandschen Spectator” (1861, No. 50) en in het bij Van Zeggelen uitgegeven boekje afgedrukt.

2) Peintures Ecclésiastiques du Moyen-Age en Hollande, 1518—1525, publiées par M. G. van Kakken.
Haarlem, H. Kleinmann Cie.

3) De toeschrijving aan Scorel werd ook overgenomen door Taurel, «Christelijke Kunst”, II, pag. 74,
C. Justi in zijn artikel over den meester in «Jahrbuch d. Kgl. preussischen Kunstsammlungen”, II, pag. 214
en in den catalogus van het Rijksmuseum (1907), waar de schilderingen onder No. 2193 beschreven zijn.

4) De mededeelingen dank ik Jhr. H. H. Roëll. Ook achter in de vroegste der bij de Wed. C.
Stichter te Amsterdam uitgegeven en op de Amsterdamsche Universiteits-bibliotheek in vrij complete
serie aanwezige Enkhuyser Almanachen, die van het jaar 1728, vond ik de Schoorlder kroniek met de
op de schilderingen betrekking hebbende plaats afgedrukt. Haar niet al te veel vertrouwen wekkende
titel is: «Het Schoorlder Kronycxken Waer in vertoont wert hoe over eenige hondert Jaren, veel steden
en Dorpen by en om Wieringen waren, en meer andere vreemde en wonderlijke geschiedenisse, dewelcke
alle meest in dit Noorder-Quartier zijn voorgevallen van nieuws oversien en verbetert door Dirck Burger
van Schoorl, Cherurgyn.” Ook in de eveneens bij de erven der Wed. Stichter uitgegeven Amsterdamsche
Almanakken van 1789, 1792 en 1793 vond ik de plaats. — Het bekende en ook in beeld gebrachte (zie
Muller Historieplaten Nos. 246—251) verhaal der in de Purrner gevangen meermin wordt in dit historisch
document aldus geboekstaafd: »1403 Is omtrent Edam een Meermin gevangen, die van Haerlem ver-
sogten an de Stat Edam om die te krijgen, ’t welck haer toegelaten wiert: tot Haerlem leerden sijse
spinnen en Broodt eten.

63
 
Annotationen