Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Mulder, Adolph: De gewelfschilderingen in de kerk der Nederduitsch hervormde gemeente te Noordbroek
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0087

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
zwaait, terwijl bovendien nog een zwaard, dat waarschijnlijk aan een zijner trawanten moet
hebben toebehoord, zichtbaar is; een en ander geeft den verdoemden reeds nu een duidelijk
beeld van de verschrikkingen, die hun weldra te wachten staan.

Vak 4. Dit tableau grenst aan dat der Moeder Gods en stelt voor het verblijf
der gelukzaligen, den hemel. Links (er voor staande) verheft zich een gebouw, dat koepel-
vormig is afgedekt; de hoeken van het dak, hetwelk met een kruis wordt bekroond,
bevatten »crochets” en slechts één pinakel is zichtbaar. Dit gebouw, eenvoudig van lijnen,
is van verschillende openingen voorzien en geheel in oker gekleurd. In de bovenste
opening verdringen zich engelen, van wie sommigen met bazuinen Gods heerlijkheid
en luister verkondigen; vóór de lager gelegen openingen bevinden zich personen, die
reeds waardig zijn gekeurd het rijk der hemelen in te gaan; ook onder dezen merken
wij een monnik op.

St. Petrus, die bij eene dusdanige afbeelding van den hemel nooit ontbreekt, is
aan hoofd en sleutel te herkennen; eenzelfde mantel als waarmede Christus is bekleed
omhult zijne gestalte. Een engel met oker- en groenkleurige vleugels rangschikt vóór het
gebouw de gelukzaligen, die aanstonds de poort des hemels zullen mogen binnenschrijden.
Petrus en laatstgenoemde engelen zijn hier de hoofdfiguren.

Jammer genoeg is deze voorstelling, en vooral het beeld van St. Petrus, erg geschonden.

Vak 5. In tegenstelling met het voorgaande biedt dit gewelfsveld, dat grenst aan
no. 3, ons eene afbeelding van de hel, voorgesteld door den geopenden muil van een monster.

Verschillende duivels in kikvorsch- en draakvormige gedaanten, met groene of bruin-
roode koppen en groene achterlijven, voorzien van staarten, vlerken en klauwen met scherpe
nagels, treden hier op den voorgrond, daar zij grooter geteekend zijn dan de andere figuren.
Twee duivels maken zich meester van een dronkaard, die den wijnkroes nog met de hand
omkneld houdt, terwijl een hunner hem de keel toeknijpt.

Onder de verdoemden, die ter helle worden voortgedreven, bevindt zich een persoon,
wiens hoofd met een bisschopsmijter gedekt is. Aangezien onder de gelukzaligen in den
hemel een eenvoudige monnik en onder de vervloekten in de hel een hooggeplaatst
geestelijke wordt afgebeeld, is het duidelijk, dat de schilder hiermede heeft willen te kennen
geven, dat bij God geen onderscheid van personen bestaat: het goede wordt beloond,
het kwade gestraft, onverschillig of de betrokken persoon een prins der kerk is of een
zeer lagen rang bekleedt.

Deze vijf schilderingen, op de aangegeven gewelfsvelden aangebracht, geven eene
afgeronde voorstelling van het laatste oordeel. Daar zij echter niet symetrisch in het midden
staan en de schilder het toch gewenscht oordeelde, dat aan de noordzijde van de aslijn
evenveel vakken beschilderd waren als aan de zuidzijde daarvan, heeft hij in het 6de Vak,
dat het pendant vormt van n°. 5, een tafereel geschilderd, dat niet bij het laatste oordeel
thuis behoort. De beteekenis daarvan is ons niet bekend.

Een bisschop, levensgroot weergegeven, in vol ornaat, met den mijter op het hoofd

73
 
Annotationen