Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 1.1908

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Six, Jan: De Heer C. F. L. de Wild over de techniek van Vermeer
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19797#0172

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
niet noodig heb geoordeeld er telkens bij te voegen, als ik het woord wit gebruikte, of ik
zuiver wit bedoelde of wat wit in de schilderij lijkt. Wie lezen kan en wil, zal zien dat
ik uit paars met geelen glacis niet anders dan grijs laat ontstaan, geen zuiver wit. Het voor-
beeld van de eenden heb ik ten overvloede nog aangehaald om duidelijk te maken, dat,
wat wit lijkt, toch nog vrij veel kleur kan hebben. En ieder die ooit verf gebruikte, dus
ook de heer de Wild, weet dat dit m een schilderij niet minder geldt, eer meer, dan in de
werkelijkheid.

Ik zou dus liefst de lezers van het Bulletin niet verveeld hebben met verbeteringen
van de onjuiste lezingen van den heer de Wild, het aan een ieder overlatend zelf mijn
opstel nog eens in te zien, wat ik nog dringend aanbeveel, ware het niet dat ik in een
ander opzicht den heer de Wild volmondig gelijk moet geven.

Ik heb mij omtrent het oplosbare bindmiddel voor den glacis gebruikt — dat het
oplosbaar is bewijst de vernielde Vermeer te Brunswijk, waarover de Heer de Wild voor-
zichtiglijk zwijgt — onvoorzichtig uitgelaten. Dat was ook mij zelven reeds opgevallen.
Ik had mij vager moeten uitdrukken en alleen moeten spreken van een ander bindmiddel
dan olie. Misschien had ik zelfs kunnen zeggen, dat voor deze schilders de olie te vloeibaar,
niet taai genoeg was. Een vloeibare glacis toch zet zich dikker neer tusschen de hoogsels
dan daarop. Een glacis zooals ik bedoel moet juist, evenals de vernis, zoo gelijkmatig
mogelijk over de partij, waarvoor die bestemd is, gebracht worden.

De Eleer de Wild schrijft mij verder voor welke vernis ik had moeten noemen, om
mij dan voor te werpen dat hij weet dat daarmede geglaceerd is met ongunstig gevolg.

H ier kan ik hem niet volgen. Ik neem zijn mededeeling dankbaar aan dat ook
Verlat en Daumier de behoefte gevoeld hebben aan een ander bindmiddel voor glacis dan
olie, maar wat hun mislukt is kan Vermeer, met grooter zorg, bereikt hebben. En waarom
noemt de heer de Wild alleen mastik? Ik wil gaarne bekennen niet genoeg de verschillende
mogelijkheden te overzien om zelfs een veronderstelling te wagen. Ik zou b.v. uit het feit
dat Gérome en Alma Tadema met kopal schilderen, juist om barsten te voorkomen, niet
gaarne iets omtrent Vermeer afleiden. Ik zou zelfs wel met den Heer de Wild aan mastik
willen denken, maar dan op een droge onderschildering. Wie weet hoeveel jaren Vermeer
over zijn schilderij werkte? De hoofdzaak is dat de glacis te Brunswijk weggenomen zijn
en dus oplosbaar waren, niet met olie geschilderd maar met iets dat ik vernis blijf noemen
zoolang het niet nader is aan te duiden. De heer de Wild heeft allerminst bewezen dat
ik daartoe het recht niet zou hebben.

Wel bewijst hij, zijns ondanks, dat mijn waarschuwing niet overbodig was. De
H eer de Wild, naar men zegt een zeer, zeer kundig schilderijhersteller, spreekt van een
devernissage complet voor deze schilderij als een operatie volkomen zonder gevaar, niet
indachtig aan het werk te Brunswijk, dat hij misschien over het hoofd gezien heeft. Nu
leven wij in een tijd dat ook al zijn vakgenooten hun ambt als een priesterschap opvatten
en niemand natuurlijk verdacht mag worden een schilderij onderhanden te nemen dat het
niet noodig heeft, enkel om er een broodje aan te verdienen. Maar de Heer de Wild zal

157
 
Annotationen