Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 3.1910

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Monumentenwetgeving bij de behandeling der begrooting in de eerste Kamer
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19799#0046
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
MONUMENTEN WETGEVING BIJ DE BEHANDELING DER
BEGROOTING IN DE EERSTE KAMER.

In de vergadering van de Eerste Kamer van 3 Februari 1.1. werd bij de behandeling
van de Staatsbegrooting voor het Departement van Binnenlandsche Zaken door den Heer
Dr. P. J. F. Vermeulen een warm pleidooi gehouden voor eene wetgeving tot bescherming
der monumenten.

Onder aanhaling van het in het vorig Bulletin naar aanleiding van den voorgenomen
verkoop van het Arsenaal geschrevene vestigde de geachte spreker de aandacht op het
vrijwel onbeperkte beschikkingsrecht der eigenaars van monumenten en op het weinige
wat hier te lande, in verhouding met elders, is geschied om aan den Staat een recht van
ingrijpen voor het behoud van bedreigde monumenten te verzekeren.

Bij de instelling van de Rijkscommissie voor de beschrijving, onder minister Kuyper,
werd oorspronkelijk ook tot hare taak gerekend »het aangeven van middelen om deze
voor ondergang te behoeden" en werd ook hare medewerking in het vooruitzicht gesteld
»bij de beoordeeling van de waarde der te herstellen monumenten, en omtrent de rangorde,
waarin zij tot herstelling c.q. voor Rijkssubsidie in aanmerking zouden kunnen komen",
doch bij het K. B. van 7 Juli 1903 N°. 44, waarbij de Commissie werd ingesteld, werd
zij uitsluitend met het opmaken en uitgeven van een inventaris en beschrijving belast, gelijk
nader bij de Memorie van Antwoord van 1907 bl. 86 door minister Rink werd bevestigd.
Tevens werd hierbij echter verklaard, dat de al of niet invoering van eene bescherming
van monumenten bij den minister »in studie" was, al was een »bepaald voornemen der
Regeering in deze nog niet gevestigd" (bl. 79). Sinds dien verklaarde de minister Heemskerk
bij de Staatsbegrooting voor 1909 (bl. 60), dat hij «besefte, dat er maatregelen dienden te
worden genomen in het belang van de bewaring van gedenkteekenen van geschiedenis en
kunst" en dat »de voorbereidende werkzaamheden daartoe aan het Departement van Binnen-
landsche Zaken grootendeels zijn afgeloopen." De minister wenschte echter zijn oordeel
op te schorten tot het Rapport van de door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond
ingestelde Commissie verschenen was. De Heer Vermeulen wees er op, dat dit rapport
thans spoedig kon verwacht worden en drong er bij den minister op aan, om dit te doen
strekken »tot grondslag van door hem te beramen middelen tot bescherming onzer monu-
menten van geschiedenis en van nationale kunst." Al zullen door eene wet eenige beperkingen
aan de eigenaars gesteld worden, spreker hoopte, dat zij zich die zullen laten welgevallen,
daar »wie een monument van geschiedenis of kunst in zijn bezit heeft, dit niet bezit voor
zich alleen, en dat althans van een jus abutendi daarvan geen sprake mag zijn". Les longs
souvenirs font les grands peuples; »de minister doe derhalve wat in zijn vermogen is, om
ons volk in het bezit dier monumenten te handhaven."

In de vergadering van 4 Februari beantwoordde minister Heemskerk den spreker.
Hij erkende dat tegenwoordig de eigenaar een onbeperkt recht heeft om te vernietigen.
Nu het Rapport weldra verschijnen zal, wenschte hij zijne overweging vrij te houden; tevens
wees hij erop, dat ook op de financieele gevolgen eener dergelijke wet zal te letten zijn.

34
 
Annotationen