Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
De Schilderijen van Frans Hals in het Stedelijk Museum te Haarlem
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0039

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
DE SCHILDERIJEN VAN FRANS HALS IN HET STEDELIJK MUSEUM

TE HAARLEM1).

Onlangs heeft de directeur van het Stedelijk Museum te Haarlem in een schrijven
aan B. en W. er op gewezen, dat, niettegenstaande het regenereeren, de toestand der Halsen
verre van bevredigend is. Wat tot nu toe geschiedde zijn lapmiddelen, die een schilderij
niet herstellen doch slechts voor een oogenblik een beter aanzien geven.

Een afdoende restauratie is hoog noodig en daarom stelt de directeur voor bij name
genoemde stukken te doen restaureeren door den heer De Wild te ’s-Gravenhage, te
beginnen met stuk 129.

De commissie van toezicht op het museum gaat daarmede niet accoord. Die zou
wenschen, dat de heer Heydenrijk het regentenstuk van het Oude Mannenhuis nog eens
afpoeierde, totdat alle vetstoffen daaruit zullen zijn verwijderd en blijkt dat na verloop
van tijd geen voldoend resultaat te geven, dan de stukken in handen te stellen van den
heer De Wild. Bij dit verschil in inzicht oordeelen B. en W. te staan voor een moeielijke taak.

»Stellen wij op den voorgrond, zeggen B. en W. in hun prae-advies aan den gemeente-
raad onder meer, dat de toestand der meesterwerken van Frans Hals op het oogenblik niet
zoo is als hij behoorde te zijn, dan kunnen wij ons bezwaarlijk neerleggen bij den raad
»om de zaak, in haar geheel, nog wat aan te zien en voorloopig eenige jaren te laten
rusten”, noch ook bij het advies om stuk N°. 129 »nog wat verder te doen afpoeieren”
en eens te zien, hoe het zich dan na verloop van tijd houdt. In ieder geval achten wij
thans den tijd gekomen om U omtrent een en ander in te lichten en van Uwe Vergadering,
in hoogste instantie de verantwoordelijke autoriteit, eene beslissing, in welken zin dan ook,
uit te lokken.

«Herhaalde lezing en overweging van het bekende rapport van den heer De Wild 2)
heeft bij ons de meening doen ontstaan — voor zoover althans ons College op dit gebied
tot oordeelen in vollen omvang bevoegd is —, dat het afpoeieren van een schilderij wel
is waar eene in vele gevallen onontbeerlijke bewerking is bij het herstellen, doch dat deze
bewerking hier alléén niet voldoende is om duurzame verbetering aan te brengen.

»En de vraag is daarom bij ons gerezen, of het wel aanbeveling kan verdienen, over-
eenkomstig het advies der Commissie te besluiten en het resultaat van het afpoeieren af
te wachten, alvorens tot afdoende herstelling over te gaan.

»Te lichter schijnt het ons toe, van het advies der Commissie — hoewel dit overigens
in zijne volle waarde latende — af te wijken, nu de Commissie zelve geenszins afkeerig
blijkt om het advies van den directeur op te volgen, maar alleen daartoe eerst wenscht
over te gaan, wanneer de door haar aangegeven tusschenmaatregel — het afpoeieren — zal
blijken niet het verwachte resultaat te hebben gehad. 1 2

1) Samengesteld uit de berichten der «Nieuwe Rotterdamsche Courant” van 9, 14 en löFebr. 1911.

2) Afgedrukt in dit Bulletin, jaargang 1910, blz. 41 vlgg.

27
 
Annotationen