Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Korte mededeelingen
DOI Artikel:
Boekbespreking
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0303

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
te zijn, en vandaar dat men na 1577 — wanneer blijkt weêr niet — ook in de kapel
hokken daarvoor heeft getimmerd, (nog een paar zijn er over), maar de plaatsing hunner
vloeren eischte de verwijdering der beelden, dragers van het dak: in hun plaats kwamen
de groote draagbalken. Slechts achter aan het koor waren die balken niet noodig, en werden
de beelden gespaard; dewijl echter een der trappen juist langs de pilaar liep, vergenoegde
men zich met de gezichten en armen af te houwen, en, voor een paar droogstokken of
dergelijke een gat in het hout te boren.

Zoo zien wij dan die twee hier nog voor ons : het zeer eenvoudige van de plooien-val
wijst op de waarschijnlijkheid van een Hollander als maker, zij het dan ook een die niet
tot de eerste kunstenaars gerekend moet worden. De tiara’s wijzen — het zijn mijns inziens
twee verschillende — op pausen: welke, dat durf ik niet te beslissen. De voeten zijn bij
geen van beiden zichtbaar. De beelden zijn 69 c.M. lang, gemeten van den onderkant
van het kleed tot den top van de tiara; hun grootste breedte is 191/a c.M.

Delft. Mr. L. G. N. BOURICIUS.

□ BOEKBESPREKING. °

GESCHIEDKUNDIGE AANTEEKENINGEN OP DE HAVEZATHEN VAN

TWENTEIE, door Mr. G. J. ter Kuile. Almelo 1911.

Er is voor ons, westerschen, iets heel eigenaardigs in een boek als dit, waarin wij
zoo van dichtbij, door goede prenten en knap bewerkte, helder inlichtende tekst, kennis
krijgen aan het eigen leven van een onzer landprovinciën, te meer waar het wel de meest
«binnenlands” gelegene, Overijsel, betreft. Zij is, erkennen wij grif, min of meer een
nieuwe wereld, terra incognita. Dat wil zeggen, dat wat wij ervan weten eigenlijk slechts
is, hetgeen ik zou willen noemen «verplichte kennis” omdat het toch niet aangaat de
historie ervan geheel te verwaarloozen. Het zijn de lijnen, de omtrekken van een schets.
Daaraan kunnen boeken als dit inhoud en kleur geven. Ze vullen de leegten op,
brengen het relief en zoo gaandeweg komt het levende beeld vóór ons.

Zoo is het hier ook. Onze vaderlandsche historie ging, nietwaar, bijna geregeld
buiten den achterhoek van Overijsel om. Welk deel heeft Twenthe — het oude — gehad aan
den bloei en de glorie onzer Republiek? Het heeft er al evenmin aan medegewerkt, als
het ervan heeft geprofiteerd. De oude Overijsselsche steden, Kampen en Zwolle en Deventer
hadden haar oude middeleeuwsche herinneringen van handelsbloei, van wetenschappelijke
en kunstontwikkeling, en als bedaagde aristocraten droegen ze het hoofd hoog, ook naast
en tegenover een nieuweling als Amsterdam. Daar lag houding in — en daar was houding
mogelijk. Maar de jonkers, — de landedellui van Overijsels achterhoek en van dien van
Gelre, midden in hun feudale omgeving, — hoever stonden zij niet buiten het leven, dat
de Republiek droeg, en dat belichaamd was in patriciërs van burger-kom-af? Spaarzaam
met aardsche goederen gezegend voor het meerendeel, konden zij tegen de nieuw verworven,

292
 
Annotationen