Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 5
DOI Artikel:
Monumenten, [2]: Monumentenzorg en museumbeheer in de memorie van Antwoord
DOI Artikel:
Bericht
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0313

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
verrijkt door het in bruikleen afstaan van eenige meesterstukken der nieuwe Nederlandsche
kunst. Hoezeer de buitengewone mildheid van den heer en mevrouw Drucker jegens
Nederland door den Minister op prijs wordt gesteld, zal wellicht binnenkort door een
voorstel zijnerzijds blijken. Immers reeds nu is de vraag in ernstige overweging, of niet door
vergrooting van den uitbouw ruimte moet worden gevonden voor meerdere kunstschatten.

Museumfonds. — Namens het Bestuur van den Nederlandschen Oudheidkundigen
Bond is de Minister opmerkzaam gemaakt op het verhandelde in de vergadering van dien
Bond, dit jaar te Utrecht gehouden, op welke vergadering er op is gewezen, dat bij de
tegenwoordige inrichting der begrootingen voor ’s Rijks verzamelingen van geschiedenis
en kunst verschillende groote bezwaren zich doen gevoelen, met name de beperktheid
der credieten en het voor de verzamelingen verloren gaan der niet-gebruikte credieten,
en waarbij men gekomen is tot de volgende vrijwel algemeen toegejuichte oplossing: dat
— ongeveer als dat gebeurd is bij de Vestingwet van 1874, die eene Vestingfonds in
het leven riep — ook voor de verzamelingen van geschiedenis en kunst eene fonds zou
worden in het leven geroepen, waarin ook zouden worden gestort de ongebruikte deelen
der voor die verzamelingen toegestane credieten, zóó, dat iedere verzameling uit het fonds,
wanneer zij het noodig had, een crediet zou kunnen krijgen, op zijn hoogst gelijkstaande met de
som der van haar jaarlijksche credieten overgebleven en in het fonds overgestorte bedragen.

De minister gelooft, dat in beginsel voor dit denkbeeld te
zeggen valt. Hij is dan ook gaarne bereid in overweging te nemen, of
en zoo ja, op welke wijze dat denkbeeld voor verwezenlijking vatbaar
zal z ij n.

De slotzin van dezen passus, waar er op gewezen wordt, dat vóór alles inmenging
van het Departement ter zake van de besteding der fondsgelden moet worden vermeden,
is niet geheel duidelijk. De verantwoordelijkheid voor de aankoopen ten behoeve der
musea, op welke wijze zij ook geschieden, zal toch steeds bij den Minister van Binnen-
landsche Zaken moeten blijven. In al de reglementen op de Kunstmusea is dan ook de
bepaling opgenomen, dat het den Directeuren niet geoorloofd is, om zonder voorafgaande
machtiging van den Minister eenig kunstvoorwerp aan te koopen -1).

tl ~ —- - I9B ... - -B

BERICHT.

Naar aanleiding van het behandelde in onze zomervergadering zal in het einde
der maand Januari de quaestie der locale musea in een algemeene vergadering behandeld
worden; het Bestuur heeft de heeren Mr. S. Muller Fzn., Dr. C. Hofstede de Groot,
E. W. Moes, Mr. P. C. J. A. Boeles en G. J. Honig bereid gevonden die behandeling
door een praeadvies, dat te voren bekend gemaakt zal worden, voor te bereiden.

1) De in de laatste woorden behandelde bepaling gaat geheel buiten het door den N. O. B.
gewenschte Museumfonds om, ze is met het fonds vereenigbaar. (Red.)

302
 
Annotationen