Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 5.1912

DOI Heft:
Nr. 1
DOI Artikel:
Gelder, H. E. van: Plaatselijke Musea, [1]: Hun doel
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19801#0020

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
meene. En het bleek nuttig niet alles ineens af te doen : de vergadering die den 5cn Maart
te Utrecht bijeenkwam vond slechts «het doel” als onderwerp harer besprekingen.

Zij had er genoeg aan; met opgewektheid en in een behoorlijk tempo de aan-
geboden stellingen besprekende, kwam ze tusschen halftwee en halfvijf daarmede maar
juist gereed. Hier volge van het besprokene een overzicht.

Men begon te bepalen, dat er over iedere stelling afzonderlijk zou worden
gestemd; toch was er voor enkele algemeene opmerkingen wel aanleiding. Mr. Overvoorde
wees erop, dat er in de stellingen ]) vaak gesproken werd van latere uitwerking, zoodat
nu alreeds beginselen zouden worden vastgesteld, welke men echter eerst in die uitwerking
duidelijker zou kunnen beoordeelen. Dan achtte hij ook het gebruik der woorden:
plaatselijk museum en oudheidkamer door elkaar min of meer onduidelijk. Maar hij werd
gerustgesteld. Dr. Hofstede de Groot wist aan te toonen, dat in de stellingen vermeden
was te doen wat Mr. Overvoorde vreesde : behoudens misschien in het geval van stelling
8, die men dan ook in stemming zou kunnen brengen na 9, 10 en 11. Tusschen plaatselijke
musea en oudheidkamers zag de commissie slechts een verschil in grootte, en zij had
gemeend het spraakgebruik te kunnen laten gelden.

Bij stelling I, die »een nauwkeurig omschreven doel”, en een «programma” voor
hetgeen «verzameld moet worden” eischt kwam terstond een zaak van principieel belang
aan de orde, die ook later telkens naar voren kwam. Tiet was de vraag hoe men moest
staan tegenover geschenken van voorwerpen niet vallende binnen het «programma”, of
niet opgenomen in het «doel”. Uit de gedachtenwisseling daarover kwam de tegen-
stelling op tusschen het actief en het passief verzamelen, een uitdrukking, die minder
fraai dan duidelijk genoemd kan worden. Slechts het acrief verzamelen kon men aan
voorschriften binden: bij het aanvaarden van geschenken werd de mogelijkheid ver-
ondersteld, dat allerlei redenen tot een afwijken van het programma zouden kunnen
nopen, ter wille van het behoud van belangrijke zaken. Zoo toegelicht ondervond
de stelling geen tegenstand. Dat de tweede stelling, die reeds op de vergadering van
verleden jaar was aangenomen, weder met instemming werd ontvangen, sprak vanzelf.

Toch leek het wenschelijk haar uit te breiden met de toenmaals als nadere aanvulling

gewenschte erop volgende stelling.

De derde stelling zeide, dat er een afzonderlijk rijksmuseum, of meer dan één,
behoort te zijn, gewijd aan de beschaving en de geschiedenis van Nederland in den meest
uitgebreiden zin. Men vond het algemeen zóó. Dat aan de bespreking van zijn taak een
afzonderlijke vergadering zou worden gewijd leek in het verband der stellingen wel

rationeel. Die overweging werd echter uit de stelling genomen en naar de toelichting

verplaatst.

Nog een derde soort van «algemeene musea” werd — in stelling 4 — aangewezen:
«aanmoediging verdient het bijeenbrengen van afzonderlijke verzamelingen van reproducties

1) Men vindt ze hierachter in haar oorspronkelijken vorm afgedrukt met de wijzigingen.
 
Annotationen