6 Nov. 1671 : »Obit Hagae Bischop suo merito amicus meus.” Over de vriendschap der
Huygens’en met de Bisschop behoeft men slechts de Huygens-literatuur op te slaan.
Er blijft dan geen twijfel over, of deze Bisschop was onze teekenaar.
Op bladzijde 157 wordt een portret van den stadhouder-koning Willem III in
het Raadhuis te Breda afgebeeld. Merkwaardigerwijze is het den schrijver wèl bekend,
dat dit «een copie is naar het origineel van G. Honthorst te Windsor of naar de prent
van Queborne”, maar verzuimt hij op te geven, dat het origineel en dus ook de copie
niet Willem III, maar diens vader Willem II, voorstellen. Het origineel was in 1898 op
de Oranje-Nassau-tentoonstelling te Amsterdam te zien en is in de Oranje Nassau Galerij,
afb. 39, gereproduceerd. Bekend is ook de fraaie prent in kleuren van L. Saillier.
Op blz. 302 wordt een schilderij in de kerk te Rijsbergen afgebeeld en beschreven
als een H. Avondmaal, terwijl het toch kennelijk Christus met de Emmaüsgangers is en
wel de voorstelling, zooals die in 1611 door W. v. Swanenburg gegraveerd werd naar
den Rubens, die zich volgens H. Hij mans thans op het altaar van de huiskapel van
den hertog van Berwick en Alva te Madrid bevindt, doch in 1611 bij zekeren de Man
te Delft (Max Rooses, Oeuvre n°. 342) te zien was.
Het op blz. 303 afgebeelde schilderij is een repliek of copie naar een zeer goed
stuk van Honthorst in de verzameling van Sir Archibald Campbell te Garscube bij Glasgow.
Juni 1912. CORN. HOFSTEDE DE GROOT.
Dr. Hofstede de Groot voert in zijn stukje eenen «buitenstaander” ten tooneele,
wiens extravagante eenzijdigheid niet zonder beantwoording mag blijven. Ik geloof gaarne,
dat er, helaas ook binnen onze grenzen, nog lieden bestaan, die zóó uitsluitend al hunne
aandacht aan onze schilderkunst gaven, dat zij geen oog meer behielden voor onze
architectuur en kunstnijverheid. Maar ook Dr. de Groot zal toch wel niet willen beweren,
dat eene beschrijving van onze bouwwerken en onze gebruikskunst alleen door gelijk-
tijdige behandeling onzer schilderkunst van universeel belang zou kunnen worden 1 En
het schijnt zelfs naïef, te gelooven, dat de monumentenbeschrijving, gelijk die thans van
Rijkswege is ondernomen, geroepen of in staat zou zijn eene «nauwkeurige beschrijving
van onze schilderkunst” te leveren! Deze monumentenbeschrijving toch heeft zich te bepalen
tot hetgeen in Nederland aanwezig is en neemt niet op alwat in behoorlijk gecatalogiseerde
verzamelingen bewaard wordt. Voor de schilderkunst is zij dus beperkt tot hetgeen in
enkele kleine musea, in kerken, raadhuizen, gestichten en in onbeschreven particuliere
verzamelingen voorkomt. En dit alles bij elkander, waarvan verreweg het meeste bovendien
aan onze schilderkunst-specialisten allicht reeds bekend is, kan uit den aard der zaak zelfs
geen flauw denkbeeld geven van de beteekenis onzer oude schilderkunst.
De «buitenstaander” van Dr. Hofstede de Groot vergt dan ook waarlijk het onmoge-
lijke: op het gebied der schilderkunst kan de monumentenbeschrijving nooit meer aanbieden
dan een betrekkelijk geringe aanvulling op reeds bestaande kennis.
Geheel anders echter is het met de architectuur gesteld. Hiervoor staat zoo goed
142
Huygens’en met de Bisschop behoeft men slechts de Huygens-literatuur op te slaan.
Er blijft dan geen twijfel over, of deze Bisschop was onze teekenaar.
Op bladzijde 157 wordt een portret van den stadhouder-koning Willem III in
het Raadhuis te Breda afgebeeld. Merkwaardigerwijze is het den schrijver wèl bekend,
dat dit «een copie is naar het origineel van G. Honthorst te Windsor of naar de prent
van Queborne”, maar verzuimt hij op te geven, dat het origineel en dus ook de copie
niet Willem III, maar diens vader Willem II, voorstellen. Het origineel was in 1898 op
de Oranje-Nassau-tentoonstelling te Amsterdam te zien en is in de Oranje Nassau Galerij,
afb. 39, gereproduceerd. Bekend is ook de fraaie prent in kleuren van L. Saillier.
Op blz. 302 wordt een schilderij in de kerk te Rijsbergen afgebeeld en beschreven
als een H. Avondmaal, terwijl het toch kennelijk Christus met de Emmaüsgangers is en
wel de voorstelling, zooals die in 1611 door W. v. Swanenburg gegraveerd werd naar
den Rubens, die zich volgens H. Hij mans thans op het altaar van de huiskapel van
den hertog van Berwick en Alva te Madrid bevindt, doch in 1611 bij zekeren de Man
te Delft (Max Rooses, Oeuvre n°. 342) te zien was.
Het op blz. 303 afgebeelde schilderij is een repliek of copie naar een zeer goed
stuk van Honthorst in de verzameling van Sir Archibald Campbell te Garscube bij Glasgow.
Juni 1912. CORN. HOFSTEDE DE GROOT.
Dr. Hofstede de Groot voert in zijn stukje eenen «buitenstaander” ten tooneele,
wiens extravagante eenzijdigheid niet zonder beantwoording mag blijven. Ik geloof gaarne,
dat er, helaas ook binnen onze grenzen, nog lieden bestaan, die zóó uitsluitend al hunne
aandacht aan onze schilderkunst gaven, dat zij geen oog meer behielden voor onze
architectuur en kunstnijverheid. Maar ook Dr. de Groot zal toch wel niet willen beweren,
dat eene beschrijving van onze bouwwerken en onze gebruikskunst alleen door gelijk-
tijdige behandeling onzer schilderkunst van universeel belang zou kunnen worden 1 En
het schijnt zelfs naïef, te gelooven, dat de monumentenbeschrijving, gelijk die thans van
Rijkswege is ondernomen, geroepen of in staat zou zijn eene «nauwkeurige beschrijving
van onze schilderkunst” te leveren! Deze monumentenbeschrijving toch heeft zich te bepalen
tot hetgeen in Nederland aanwezig is en neemt niet op alwat in behoorlijk gecatalogiseerde
verzamelingen bewaard wordt. Voor de schilderkunst is zij dus beperkt tot hetgeen in
enkele kleine musea, in kerken, raadhuizen, gestichten en in onbeschreven particuliere
verzamelingen voorkomt. En dit alles bij elkander, waarvan verreweg het meeste bovendien
aan onze schilderkunst-specialisten allicht reeds bekend is, kan uit den aard der zaak zelfs
geen flauw denkbeeld geven van de beteekenis onzer oude schilderkunst.
De «buitenstaander” van Dr. Hofstede de Groot vergt dan ook waarlijk het onmoge-
lijke: op het gebied der schilderkunst kan de monumentenbeschrijving nooit meer aanbieden
dan een betrekkelijk geringe aanvulling op reeds bestaande kennis.
Geheel anders echter is het met de architectuur gesteld. Hiervoor staat zoo goed
142