Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 5.1912

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Gelder, H. E. van: Plaatselijke Musea, [2]
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19801#0189

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
r



--ul

□ □ □ □ fr














ö



1







r

A □ □ □ □ ^

A


PLAATSELIJKE MUSEA.

? ¥ ?

Door de Bondscommissie zijn de hierachter volgende stellingen opgesteld, die
behandeld zullen worden in de Bondsvergadering, die den 14 December a.s. te 2 uur
te Utrecht zal gehouden worden in de bovenzaal van het Gebouw van Kunsten en
Wetenschappen. Eene derde serie stellingen is door de Commissie voor eene volgende
vergadering in het vooruitzicht gesteld.

Leden en correspondeerende leden van den Bond worden opmerkzaam gemaakt
op de gelegenheid om amendementen op de stellingen in te zenden bij den secretaris
van den Bond, Dr. H. E. van Gelder, Cornelis Jolstraat te Scheveningen.

II. HOE MOETEN DE PLAATSELIJKE MUSEA HUN DOEL BEREIKEN?

18. De eigendom der plaatselijke musea moet bij voorkeur zijn bij de provincie
of de gemeente, of bij gewestelijke of plaatselijke geschiedkundige vereenigingen.

N.B. Verzamelingen van bijzondere personen kunnen geen eigenlijke musea heeten, ook
al zijn zij openbaar toegankelijk. Hun bestaan is geheel onzeker; bij den dood van den
eigenaar loopen zij gevaar te niet te gaan, tenzij deze tijdig gedacht hebbe aan het maken
van beschikkingen over het voortbestaan van zijne verzameling, en ook tijdens zijn leven
kan verandering van omstandigheden hun ondergang ten gevolge hebben. — Ook het
bestaan van de musea van vereenigingen is min of meer onzeker; de mogelijkheid toch is
helaas bewezen, dat dergelijke vereenigingen kunnen verzuimen rechtspersoonlijkheid te ver-
werven of te vernieuwen.

19. Nieuwe, volgens alle eischen des tijds ingerichte gebouwen zijn voor het herbergen
van musea altijd het doelmatigst; zij kunnen brandvrij en goed verlicht gebouwd worden
op een terrein, dat ruimte biedt voor uitbreiding. Daar kunnen ook zalen voor studie en
voordrachten aan verbonden worden, met ateliers voor het herstellen van voorwerpen en
voor het photographeeren.

Oude gebouwen komen alleen in aanmerking, indien het onmogelijk is een nieuw
gebouw te stichten of indien een oud gebouw van geschiedkundig of bouwkundig belang
op deze wijze van den ondergang gered kan worden of, eenmaal gered, doelmatig in
gebruik genomen worden.

20. Het beheer van een plaatselijk museum worde opgedragen aan een wetenschappelijk
onderlegd directeur of aan eene commissie van oudheidkundigen.

13

177
 
Annotationen