Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 8.1915

DOI Heft:
Nr. 3-4
DOI Artikel:
Ligtenberg, Raphael: Romaansche doopvonten in Nederland
DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Naar aanleiding van een catalogus van pleisterafgietsels
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19804#0206

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
lijsten een topografie der zandsteenen vonten te ontwerpen, zal uit zijn kaart zien, dat
geen enkele der vier typen tot een scherp begrensd gebied is beperkt; maar toch
constateeren, dat A en B niet ver in oostelijke, C en D niet ver in westelijke richting
doordringen; binnen onze tegenwoordige grenzen is van de beide laatste geen enkel
exemplaar. Nu geeft de huidige stand van zaken wel geen zekerheid omtrent den
vroegeren van zooveel eeuwen terug, maar onwaarschijnlijk is toch dat C en D hier
vertegenwoordigd waren, omdat, terwijl van A en B zooveel overbleef, van C en D
geen spoor meer is te ontdekken.

Meer zekerheid omtrent de verschillende origine der twee paren van groepen geven
de vorm en het ornament. De kuip zonder voet is in den beginne ook bij groep A te
vinden (Vledder), spoedig kwam de kuip op steel en A ontwikkelde zich verder tot B.
Maar in C en D blijft de kuip zonder voet tot in den gothischen tijd toe. — De touw-
band, dien wij herhaaldelijk zien in onze groepen, treffen wij nooit op de vonten der
beide andere; evenmin komen de rondbogen van groep A, of de rankenfiguren van B
ooit bij C en D voor, en omgekeerd zullen wij de modellen der friezen van deze laatste
groepen nooit bij A en B vinden, noch de vlakke wanden van C, noch de figuren van D.

Beslissing geeft het materiaal: A en B zijn uit Bentheimer, C en D uit Baumberger
zandsteen. Dit laatste hebben wij zelf niet onderzocht en zeggen het op gezag van
Beissel (t. a. p.). Maar de constante verschillen in vorm en versiering maken het verschil
in werkplaats en dus in materiaal reeds a priori aannemelijk.

Ten slotte zij nog even aangestipt dat de vonten van groep C en D (de laatste
wel een ontwikkelder type der eerste) op hooger artistiek en technisch peil staan dan
die van A en B :).

Slot volgt. R. LIGTENBERG, O. F. M.

■ - ■ ■ ■ - ■

NAAR AANLEIDING VAN EEN CATALOGUS VAN PLEISTERAFGIETSELS.

Een boekje van 160 bladzijden, als men registers etc. meerekent, is verschenen
onder den titel: Beknopte Catalogus der Phisterafgietsels en andere reproductien van
kunstvoorwerpen in het Rijksmuseum te Amsterdam 3). Wie het heeft geschreven wordt
nergens vermeld. Het verschijnt als uitgave der Firma »'s-Rijksmuseum" en de verant-
woordelijkheid der redactie berust dan ook geheel bij de Directie, in dit geval bij de
Hoofddirectie, die immers, zooals wonderlijke omstandigheden het nu eenmaal meebrengen

1) Beissel (a. a. O., S. 326) noemt de vont te Freckenhorst »ein hoch entwickeltes Glied" der
Bentheimer groep en dateert ze in de eerste helft der XlIIde eeuw. Met den datum kunnen wij accoord
gaan, maar de familiebetrekking met groep B lijkt ons minstens twijfelachtig. Over het materiaal
geeft Beissel vier meeningen: de eigen meening niet; vooral echter zou het interessant zijn als hij de
ontwikkeling van type B tot dat te Freckenhorst zou willen dokumenteeren. Zie de afbeelding der
vont in Zeitschr. f. Chr. Kunst II (1889) Sp. 111.

2) Roeloffzen, Hübner en Van Santen 1915.

190
 
Annotationen