Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 9.1916

DOI Heft:
[Nr. 6]
DOI Artikel:
Wijziging van oude carillons volgens het system van J. Denijn
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19805#0280

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
WIJZIGING VAN OUDE CARILLONS VOLGENS HET SYSTEEM VAN J. DENIJN.

De commissie van advies over het al of niet wenschelijke eener wijziging van
het klokkenspel van den Domtoren te Utrechtheeft haar verslag uitgebracht, dat den
22en September 1916 aan den Raad is overgelegd. Wij ontkenen hieraan:

»Bij de besprekingen daaromtrent bleek, dat de geheele Commissie eenstemmig
oordeelde, dat wijziging niet noodig was. Zij was, op één lid na, van oordeel, dat
bedoelde wijziging niet alleen niet gewenscht, maar integendeel zeer ongewenscht was:

1°. omdat zij zou strijden tegen den hoe langer hoe meer als volstrekt bindend
erkenden eisch, dat, wat uit oude tijden overblijft, zooveel mogelijk ongewijzigd moet
worden behouden;

2°. omdat de wijziging strijdt met het wezen der Nederlandsche klokkenspelen;

3L omdat de speelwijze, waarvoor de wijziging noodzakelijk is, minder goed is dan
de huidige Nederlandsche en het gevaar dreigt, dat zij in bedenkelijke «virtuositeit” ontaardt.

De eerst aangevoerde reden is, zooals gezegd, er een, die niet alleen voor klokken-
spelen geldt. Men zou haar den geschiedkundigen en oudheidkundigen grond kunnen noemen.

Zoo werd ter vergadering als voorbeeld aangehaald hoe bijv. in een oude oorkonde
zelfs kleine veranderingen, welke in ons oog misschien verbeteringen konden schijnen,
vervalschingen zijn en als zoodanig eens en voor altijd te veroordeelen. Er werd op gewezen,
dat dit misschien streng lijkend oordeel door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond
desgewenscht ongetwijfeld gaarne zou worden bevestigd.

De tweede grond werd op de volgende wijze nader uitgewerkt.

Onze Hemonybellen zijn van ouds zoo «gemonteerd”, dat de klepel schuin naar beneden
wordt getrokken tegen den klokkewand. Men krijgt hierdoor een stevigen veerkrachtigen
aanslag, den «prellenden” aanslag, zooals men dat noemt. Zij hebben derhalve hun zeer eigen
en bijzonder gekenmerkten klankaard en zijn, op zichzelf beschouwd, kostelijk zóóals zij zijn.

Klok en de bestaande wijze van aanslag vormen een niet te scheiden geheel. Deze
eenheid, waardoor de klokkenklank, wat stylistische volmaaktheid betreft, in zijn soort
te vergelijken is bijvoorbeeld met de primitieven in de schilderkunst, moet geëerbiedigd
worden. Daarom is dan ook een wijziging in Vlaamschen trant een verkrachten van het
wezenlijke bijzonder eigene onzer klokkenspelen. Want de Vlaamsche wijze van aanslag
bestaat hierin, dat de klepel haaks tegen den klokkenwand wordt getrokken. Deze korte
droge aanslag wordt in strijd geacht met de natuur onzer klokken.

En zooals gezegd — en dit is de derde reden, — bereikt rnen de bedoeling er
toch niet mee. Immers de klokken blijven ongeschikt om er een toon willekeurig lang
op aan te houden, iets wat voornamelijk de bedoeling der wijziging zoude zijn, n.1.
door het z.g. Vlaamsche tremolo.

1) De commissie bestond uit de H.H.: B. A. J. van der Heggen Zijnen, A. Brom Jr.,
Prof. Dr. W. Vogelsang, Dr. J. Wagenaar en J. H. A. Wagenaar te Utrecht, J. W. Enschedé,
Mr. A. Loosjes en J. Vincent te Amsterdam en Mgr. J. A. S. van Schaik te Kuilenburg.

268
 
Annotationen