Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 10.1917

DOI Heft:
[Nr. 5]
DOI Artikel:
Overvoorde, J. C.: Het Daghet in het Oosten
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19806#0242

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
HET DAGHET IN HET OOSTEN.

Zonder verder te treden in het werk van mijn geachten mederedacteur, die sinds
eenige jaren op zoo verdienstelijke wijze de kunstafdeeling van de Staatsbegrooting
behandelt, mag ik toch niet nalaten reeds in dit nummer met een woord melding te
maken van de belangrijke wijziging op het gebied van de Monumentenzorg, welke de
begrooting voor 1918 ons brengt.

Naast de bestaande Rijkscommissie voor de Bescherming der monumenten wordt
eene nieuwe commissie voor het beheer der Monumenten ingesteld, aan welke tevens wordt
opgedragen om aan de Regeering van advies te dienen bij de restauratie, waardoor dit
belangrijke onderdeel van de monumentenzorg niet meer alleen zal staan onder het een-
zijdig beheer van het Departement, doch ook aan de voorstanders der nieuwe richting
de gelegenheid geboden zal worden om op dit gebied hun gevoelen kenbaar te maken.
De beslissing blijft natuurlijk bij de Regeering, doch deze zal thans niet alleen behoeven
af te gaan op de voorlichting der aan het Departement verbonden ambtenaren. Deze
nieuwe regeling, die geheel aansluit bij de voor den Bond geuite wenschen, behoedt ons
voor de officieele voogdij, welke zoolang reeds de met de restauraties belastte deskundigen
dwong om in de vooraf bekende officieele richting werkzaam te zijn. Bij verschillen in
opvatting tusschen den architect en den officieelen Rijksadviseur zal de Regeering thans
van deze Commissie het advies kunnen inwinnen, waardoor de mogelijkheid geopend
wordt voor eene meer onpartijdige behandeling.

Nu de nieuwe opvattingen, »die de tot heden gevolgde methode van restaureeren
veroordeelen .... door de voornaamste bouwmeesters en bevoegde oudheidkundigen
worden aanbevolen”, acht de regeering zich »niet verantwoord, indien zij langer uitstelt,
zich bij dit vraagstuk te verzekeren van de voorlichting eener commissie van deskundigen”.
Na deze verklaring is het niet aan te nemen, dat de Kamers aan den Minister of zijnen
raadsman deze verantwoordelijkheid toch zouden willen opdringen door de voorgestelde
regeling te verwerpen.

Terecht heeft de Minister het advies niet opgedragen aan de bestaande Rijks-
commissie, omdat deze, welke uitnemende krachten zij ook onder hare leden moge tellen,
niet voor dit doel is samengesteld, en omdat deze uitbreiding van hare werkzaamheid
allicht haar eigen werk, dat der inventarisatie, zoude op den achtergrond dringen. De
verschillen over de wijze van restaureeren, die bij een onpartijdig samengestelde commissie
in het begin niet kunnen nalaten tot uiting te komen, zouden te zeer belemmerend
werken op de beschrijving, welke geheel hare aandacht vordert.

Het arbeidsveld van beide commissies is echter nauw verbonden en beiden ver-
eischen de beschikking over technisch geschoolde ambtenaren en wetenschappelijke
hulpmiddelen, zoodat zij als twee secties vormen van één geheel. De Minister brengt
dit tot uiting door beiden te verbinden tot ééne Rijkscommissie voor de monumenten-
zorg, waarvan de beide commissies elk eene afdeeling zullen vormen. Aan deze vereenigde

230
 
Annotationen