Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Hinweis: Ihre bisherige Sitzung ist abgelaufen. Sie arbeiten in einer neuen Sitzung weiter.
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 10.1917

DOI Heft:
[Nr. 5]
DOI Artikel:
Miert, Ludovicus van: Naschrift op: Een XVde eeuwsche nederlandsche miskelk in Zuid-Amerika
DOI Artikel:
Adrichem, Dircq van: Beglaasde pandramen bij de observanten te Weert tegen het einde der middeneeuwen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19806#0244

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Wat hier over het wapen wordt gezegd, bevestigt volkomen de blazoeneering
door Jhr. Beelaerts van Blokland gegeven. Op den nodus zien we de vier stukken van het
wapenschild der Van Oudheusden’s, op den voet de kleuren, juist gelijk hij ze aangaf.

Op de vraag: »hoe kwam die kelk in Amerika?” geeft de heer Zwijsen het
volgend antwoord:

Ziehier wat ik nog kon achterhalen. In het begin der 19e eeuw emigreerden twee
jonge katholieke Nederlanders naar de kolonie Berbice. Zij heetten Jacobus en Mathias
Jozef Timmers. Zij werden in hun reis en onderneming geholpen door hun grootvader
Jan Jozef Debets en hun oom Baron Eduard van Voorst tot Voorst. Deze laatste gaf
hun dezen kelk als een deel van hun uitzet. Zij vestigden zich op de Plantage: Nomen
Nescio en bouwden daar een kapel, die tegelijk dienst deed voor de nabijgelegen
Plantage Bestendigheid. Beide plantages zijn nog (althans in 1906, toen ik de kolonie
bezocht) het eigendom van Mej. Anneke Zabette Timmers, de hoogbejaarde dochter van
bo vengenoemden Mathias Jozef. De kapel werd later overgeplaatst naar New-Amsterdam
en met de kapel kwam ook de kelk daarheen. Meer bijzonderheden kon ik niet te
weten komen. Een onderzoek, ingesteld bij de hooggeachte familie Van Voorst tot Voorst,
bracht geen nieuw licht.” L. VAN MIERT.

BEGLAASDE PANDRAMEN BIJ DE OBSERVANTEN TE WEERT
TEGEN HET EINDE DER MIDDENEEUWEN.

De bijdrage van den heer Muller (zie blz. 118 vv.) kan worden aangevuld uit
de archieven van het Minderbroedersklooster te Weert.

Op het jaar 1546 vermeldt de kloosterkroniek: »Coeperunt poni nova vitra in
ambitu hujus conventus.” Wanneer er gesproken wordt van nova vitra, denkt men
natuurlijk aan een vernieuwing of verwisseling. Bijgevolg waren de ramen van de pand-
gang reeds vóór 1546 met glas gedicht. Of uit deze korte aanteekening nog meer valt
te besluiten? Het Weertsche klooster, in 1462 gesticht voor de Minderbroeders-obser-
vanten, werd na een eeuw nog bewoond door mannen, bij wie de naleving van Sint
Franciscus’ regel ook op ’t stuk van armoede ernst was. Juist daardoor wilden zij zich
onderscheiden met name van hun orde-broeders, die de observantie nog niet hadden
aangenomen. Dus, zou men zeggen, als zulke Observanten glasvensters in hun klooster-
gangen duldden, dan waren gedichte pandramen geen articles de luxe en in rijke abdijen
en gegoede kloosters zeker zeer gewoon. Doch de conclusie, hoe verleidelijk ook, is
gewaagd. Juist om hun strengere armoede telden de Observanten meer en grootere wel-
doeners. Verscheen in hun klooster een nieuw glasraam, dan wist iedereen, dat het geschonken
was. Een gebrandschilderd wapentje met bijschrift vertelde dan nog wel iets naders.

Het necrologium of liber recommendationis van ons klooster brengt ook nog
eenige bijzonderheden omtrent de pandglazen. Op 9 Juli wordt daar herinnerd: »Fiat
memoria specialis honesti viri Johannis Custodis et Cecilie Swyns uxoris sue, parentum

232
 
Annotationen