Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3.Ser. 1.1887-1888

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.24587#0580
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
TOONKUNST.

552

lingen der Apostelen nopens de nieuwgeborene Kerk
weten. « Alle geloovigen kwarnen te zamen, en hadden
alles gemeen; zij verkochten hunne bezittingen en ver-
deelden die onder allen, naardat eeniegelijk die van
noode had. » (i) Zoo deelden de broeders wederzijds
hunne gedachten over hunne dichtstukken mede ; deze
werden afgekeurd en ter zijde gelegd, gene goedgekeurd
en bewaard, al naar hunne waarde.

Maar toenmaals was de zang gering, en klonk als
recitatief. H. Augustinus beweert, dat de muzikale toon
aanvankelijk zoo onbeduidend was, dat de zanger eer
scheen te lezen dan te zingen. (2) Op dezelfde wijze spreekt
H. Isidorus. (3) Ondertusschen nam de eigenlijke zang
bij de heilige handelingen weldra toe.

Reeds in de tweede eeuw werden enkele deelen
der H. Mis geregeld gezongen. Sixtus I, in ’t jaar 119,
zegt (4) dat men het Sanctus zong, en H. Telesphoor,
zijn opvolger in ’t jaar 127, zegt hetzelfde van het
Gloria. Ook van die jaren af bestaat reeds de zang
der Prefatie.

Later nam de zang zoozeer toe, dat het den
geloovigen verboden werd al te zamen in de kerken
te zingen. Het Concilie in ’t jaar 367 te Laodice
gehouden, beslist, dat in ’t vervolg de zangers naar
vaste wetten gekozen zullen worden, vastgestelde
plaatsen innemen, en zingen zullen wat zal voor-
geschreven zijn. (5) Zoo werd dan nu het ambt der
zangers als vroeger een kerkelijk, een heilig ambt, en

(1) Act. Ap. II, 44, 46.

(2) S. Aug., lib. Conf. X.

(3) S. Isid. de offic. 7.

(4) Jafle.

(5) Conc Laod. Can. XV.
 
Annotationen