DICHTKUNST, LETTEREN.
•0otiÖ«l ra Milfon
bewerkt door S. VANKERKHOFF,
I.
!N zijner schitterende fantaisien heeft Huet
gewijd aan den Engelschen dichter Milton.
Na ons op zijn eigenaardige, boeiende wijze
eenigszins behend te hebben gemaakt met Milton’s
dichterlijken arbeid en ons op de hoogte gebracht te
hebben van de politieke en godsdienstige denkbeeiden
van den grooten Puritein, eindigt Huet zijne critische
beschouwing door met een enkel woord te bespreken
de betrekking van Paradise Lost tot Vondel’s Lucifer.
Hij erkent, dat Milton bekend kan geweest zijn met
Vondel’s treurspel, dat in 1654 uitkwam, dus i3 jaar
voordat Paradise Lost het licht zag. Toch trekt hij,
niettegenstaande de sterk sprekende gelijkenis van som-
mige gedeelten van Paradise Lost met Vondel’s meester-
stuk, de mogelijkheid in twijfel dat Milton den
Nederlandschen poeet zou hebben nagevolgd. Hij stelt
zelfs de vraag of niet wellicht Milton en Vondel beiden
gedachten en beeiden hebben kunnen putten uit ver-
schillende andere werken, die hij ons opnoemt en die
hij veronderstelt, dat aan beiden bekend waren.
Huet gaat verder en zegt o. a. : « Mij komt het
voor, dat men Vondel in elk geval een ondienst bewijst,
•0otiÖ«l ra Milfon
bewerkt door S. VANKERKHOFF,
I.
!N zijner schitterende fantaisien heeft Huet
gewijd aan den Engelschen dichter Milton.
Na ons op zijn eigenaardige, boeiende wijze
eenigszins behend te hebben gemaakt met Milton’s
dichterlijken arbeid en ons op de hoogte gebracht te
hebben van de politieke en godsdienstige denkbeeiden
van den grooten Puritein, eindigt Huet zijne critische
beschouwing door met een enkel woord te bespreken
de betrekking van Paradise Lost tot Vondel’s Lucifer.
Hij erkent, dat Milton bekend kan geweest zijn met
Vondel’s treurspel, dat in 1654 uitkwam, dus i3 jaar
voordat Paradise Lost het licht zag. Toch trekt hij,
niettegenstaande de sterk sprekende gelijkenis van som-
mige gedeelten van Paradise Lost met Vondel’s meester-
stuk, de mogelijkheid in twijfel dat Milton den
Nederlandschen poeet zou hebben nagevolgd. Hij stelt
zelfs de vraag of niet wellicht Milton en Vondel beiden
gedachten en beeiden hebben kunnen putten uit ver-
schillende andere werken, die hij ons opnoemt en die
hij veronderstelt, dat aan beiden bekend waren.
Huet gaat verder en zegt o. a. : « Mij komt het
voor, dat men Vondel in elk geval een ondienst bewijst,