Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 9.1896

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26591#0286
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
2 78 THOMAS VAN KEMPEN EN DE ECHTHEID

der Richelieusche prachtuitgave van 1641, in Frank-
rijk gedaan onderzoek tot besluiten des parlatnents
van 1652 leidde, volgens hetwelk het drukken van
het werk enkelijk onder den naam van Thomas
toegelaten werd.

Tot dit besluit heeft zonder twijfel de schitterende
verdediging medegewerkt, welke de belgische Jezuïet
Heribert Rosweyde in zijne Vmdiciae Kempens es (in
het aanhangsel zijner uitgave der Imitatio, Antwerpen
1617, dan dikwijls nog nagedrukt) in het licht ge-
geven had en welke omtrent 1649 door Simon Werlin
(.Rosweydus redivivus) en in 1651 door Carré (Thomas a
Kempis a se ipso restituties. Parijs), verder door Desnos
en Boissy (1652) volledigd werd. Deze aangelegenheid
trad in een tweede tijdvak, ten tijde van Mabillon,
toen de fransche Moriners op verscheidene geleerde
bijeenkomsten (1671, 1674, 1687), voor wat den grond
der handschriften aangaat, zich tegen Thomas dachten
te moeten verklaren. Tenvijl de blik dezer uitstekende
geleerden, uit eerbied voor de belangen en den roem
van hun orde, ten gunste van den abt Gersen aldus
werd verduisterd, vond Thomas toch ook nu nieuwe
verdedigers in Testelette (Vindiciae Kempens es, 1677)
en eindelijk ook in Ellies Dupin, welke zich, na
lang wankelen, in 1706 ten gunste van Thomas ver-
klaarde.

Twintig jaren lang rustte dan de vrede, tot de
benedictijner Ehrhardt, in zijne Augsburgsche uitgave
van 1724, opnieuw voor abt Gersen partij trok. Nu
trad de Augustijner Eusebius Amort (f 1775) als
de krachtdadigste en gelukkigste verdediger van
Thomas op, wiens recht als opsteller hij in eene
reeks schriften verdedigde ; deze hebben heden nog
hunne waarde. Zij zijn : Informatio de statu totius
 
Annotationen