Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3.Ser. 10.1897

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26590#0165

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
Bocfintftimttis*

Een Pionier. J. A. Alberdingk Thijm, 1840-1853, door M. A.
P. C. Poelhekke. Nijmegen, L. C. G. Malmberg, 114 blz., gr. 8°.

Uit den titel blijkt reeds dat de schrijver wijlen den heer Joz. Alber-
dingk Thijm niet in zijne geheele, openlijke werkzaamheid, nog veel
minder in zijn dagelijksch leven heeft willen schetsen. Dit eenmaal
aangenomen, zal men zich na de lezing dezer bladzijden niet teleur-
gesteld gevoelen. Verre van daar. Want niet alleen dat dit gedeelte van
den werkkring des dichters met even veel uitvoerigheid als nauwkeu-
righeid is geschreven, maar de jaren omtrent 1850 zijn ook diegenen
waarin Joz. A. T. op zijne grootste hoogte als dichter stond.

En dichter was hij voor alles! Wij hebben hier dus een « brok leven »
zooals de tegenwoordige jonge lieden gaarne zeggen, waarin de dichter
zich op ’t liefelijkst, het aantrekkelijkst afspiegelt, ofschoon hij bier
niet als strijdende pionier maar als ridderlijke menestreel verschijne —
eer als een Dante die de rus', dan als de Goth Hildebrand, die den
strijd bestaat en kampend zijne innige kracht en grootheid gaat verzin-
lijken.

Om een tafereel dier dichterlijke jaren te geven, doorloopt de heer
Poelhekke, meer beschouwend en genietend, dan oordeelend of critizeerend ,
Alb. T.’s voornaamste romantische werken van die dagen, toenmaals
het eerst in onze zwierig toegeruste «Jaarboekjes », als Muzen-Almanak,
Aurora, Vergeet-inij-niet en andere, verschenen.

De heer Poelhekke schetst eerst den tijd waarin de bedoelde gedichten
tot stand kwamen, met Braga, Hippokreen-ontzwaveling, en de mannen,
vooral die van de toenmalige Letteroefeningen (bijgenaamd « Leut- en
Lasteroefeningen ») welke hadden « Nullum benullum de artibus. » Hij
herdenkt de wijsbegeerte der l8e eeuw, die slechts dorre sporen had
achter gelaten en naar iets beters deed snakken.

De behoefte aan nieuwe frissche denkbeelden had den groei der
zoogenaamde «romantiek» bevorderd en, vooral in Duitschland, veler oogen
weder tot middeleeuwsche toestanden doen wenden. In die beweging deel
de A. T. en in de Nederlanden was hij toenmaals bijna alleenstaande in
dat genre van dichtkunst. De heer Poelhekke haalt daarbij des dichters
 
Annotationen