BIJLAGE.
X’ati&ate Bominum!
Daar juichte de gansche schepping door
Een vlucht van jubelzangen !
Hoort, aarde en hemel gaan in choor,
Wijd klinkt het onbevangen :
« U dank en eer,
« U glorie, Heer! »
En juublend blijft het schallen; —
En ’t klatert van de bergen neer
En ’t schatert op van de aarde weer,
Eén lied van duizend duizendtallen :
« U glorie. Heer! »
Hoog door de sfeeren
Jubelt het lied,
’t zielslied der schepping!
Hoort gij het niet?
’t Zonlicht te morgen,
’t Maanlicht te nacht
Trilt er zijn tonen,
Zangerig zacht;
Lichtende starren,
Heffen het aan,
Kringend in maatzang
Op hunne baan;
X’ati&ate Bominum!
Daar juichte de gansche schepping door
Een vlucht van jubelzangen !
Hoort, aarde en hemel gaan in choor,
Wijd klinkt het onbevangen :
« U dank en eer,
« U glorie, Heer! »
En juublend blijft het schallen; —
En ’t klatert van de bergen neer
En ’t schatert op van de aarde weer,
Eén lied van duizend duizendtallen :
« U glorie. Heer! »
Hoog door de sfeeren
Jubelt het lied,
’t zielslied der schepping!
Hoort gij het niet?
’t Zonlicht te morgen,
’t Maanlicht te nacht
Trilt er zijn tonen,
Zangerig zacht;
Lichtende starren,
Heffen het aan,
Kringend in maatzang
Op hunne baan;