BIJLAGEN.
Bprfinlin-.nuntii.
Buiten stad.
en zomeravond?... — Neen!... December reeds,
Hoe schoon het Westen ook in ’t goudlicht blink’!
Een witte smoor klimt in de verte omhooge
En wendt, ’lijk wierookwalm, met licht doorwemeld,
Naar ’t luchtgewelf dat de eed’le zon verloor,
Maar de avondsterre in ’t gulden Schild vertoonde!
O zie! daar straalt zij hoog in voller glanzen,
En schouwt de wereld diep beneên haar liggen,
En lacht ons toe, bodin van zachte ruste,
Van zoete hope en kalme levensbeelden!...
’t Is alles stil! — Geen enk’le klank die klimt
Ter nevelverte waar er bergen droomen
In grijze mantels langs de grauwe kimmen.
Doch hoor!... stil!... hoor!... Een lang en zacht getoet
Jt Vaart herwaarts aan, ’t rijst dichtebij, ’t stijgt verder
Een dof gegrom... een witte wolke in ’t westen,
Een strijdgeklank, een schitt’rend zeeggeroep,
En, heerlijk, in de stilt’ des schoonen avonds,
Snelt druischend aan, gelijk een oorlogsridder,
Met koop’ren helm en blanken reigersbos,
En bronzen borstkuras en brieschend peerd :
Het stoomgevaart’, de wijde vlakt’ doordaverend!
Poperinglie ’gj.
Bprfinlin-.nuntii.
Buiten stad.
en zomeravond?... — Neen!... December reeds,
Hoe schoon het Westen ook in ’t goudlicht blink’!
Een witte smoor klimt in de verte omhooge
En wendt, ’lijk wierookwalm, met licht doorwemeld,
Naar ’t luchtgewelf dat de eed’le zon verloor,
Maar de avondsterre in ’t gulden Schild vertoonde!
O zie! daar straalt zij hoog in voller glanzen,
En schouwt de wereld diep beneên haar liggen,
En lacht ons toe, bodin van zachte ruste,
Van zoete hope en kalme levensbeelden!...
’t Is alles stil! — Geen enk’le klank die klimt
Ter nevelverte waar er bergen droomen
In grijze mantels langs de grauwe kimmen.
Doch hoor!... stil!... hoor!... Een lang en zacht getoet
Jt Vaart herwaarts aan, ’t rijst dichtebij, ’t stijgt verder
Een dof gegrom... een witte wolke in ’t westen,
Een strijdgeklank, een schitt’rend zeeggeroep,
En, heerlijk, in de stilt’ des schoonen avonds,
Snelt druischend aan, gelijk een oorlogsridder,
Met koop’ren helm en blanken reigersbos,
En bronzen borstkuras en brieschend peerd :
Het stoomgevaart’, de wijde vlakt’ doordaverend!
Poperinglie ’gj.