IN DEN NACHT BIJ KRANKZINNIGEN. 541
Dat wiegje is niet leeg! Er ligt een klein, rond,
mollig kindje in. Een kindje met dunne, zwarte
donsvlokjes in een kransje om het spits toeloopende
hoofdje bleeke, ronde wangetjes en een buitengewoon
« wijze » uitdrukking in de helle, glazige oogjes.
« ’t Is een idiootje, » heeft een van de verpleeg-
sters dien morgen, met wijsgeerige berusting tegen
den dokter gezegd.
Het zieke moedertje buigt zich neer in het
wiegje, tilt het kindje er uit en drukt het aan haar
volle, blanke borst, ’t Is inderdaad haar kindje; haar
eigen kindje!
Voorzichtig, zachtjes draagt ze het langs de
kribben, terug naar de zaal, waar het « mooie »
wiegje staat.
« Dat is mijn kindje » zegt ze triomfantelijk
tegen een assistent.
Hij ook laat haar maar begaan; morgen gaat
ze toch weg.
En voortloopend zingt ze weer...
« Schrei niet, mijn kindje,
schrei niet! Zoo ’t moet,
zal ik u laven
met mijn bloed.
Süja, nu slape!
oogjes valt toe !
’t Ezelken slaapt al
en ’t osje is zoo moe.
Hoor door de reten
schuifelt de wind...
Suja, nu Suja
God en — mijn kind. (1)
(1) Het vers is overgenomen uit Iris van Pop DE Mont, uitgave
J. E. Buschmann, Rijnpoortvest, Antwerpen.
Dat wiegje is niet leeg! Er ligt een klein, rond,
mollig kindje in. Een kindje met dunne, zwarte
donsvlokjes in een kransje om het spits toeloopende
hoofdje bleeke, ronde wangetjes en een buitengewoon
« wijze » uitdrukking in de helle, glazige oogjes.
« ’t Is een idiootje, » heeft een van de verpleeg-
sters dien morgen, met wijsgeerige berusting tegen
den dokter gezegd.
Het zieke moedertje buigt zich neer in het
wiegje, tilt het kindje er uit en drukt het aan haar
volle, blanke borst, ’t Is inderdaad haar kindje; haar
eigen kindje!
Voorzichtig, zachtjes draagt ze het langs de
kribben, terug naar de zaal, waar het « mooie »
wiegje staat.
« Dat is mijn kindje » zegt ze triomfantelijk
tegen een assistent.
Hij ook laat haar maar begaan; morgen gaat
ze toch weg.
En voortloopend zingt ze weer...
« Schrei niet, mijn kindje,
schrei niet! Zoo ’t moet,
zal ik u laven
met mijn bloed.
Süja, nu slape!
oogjes valt toe !
’t Ezelken slaapt al
en ’t osje is zoo moe.
Hoor door de reten
schuifelt de wind...
Suja, nu Suja
God en — mijn kind. (1)
(1) Het vers is overgenomen uit Iris van Pop DE Mont, uitgave
J. E. Buschmann, Rijnpoortvest, Antwerpen.