VERLICHTING EN VERSIERINGSKUNST. 71
kunstenaars (bijv. Hübner) nog, dat een karton voor
een glasschildering volkomen zoo moest behandeld
worden, als eene doekschilderij, en dat zulk glas het
volkomenste wTas, wat het meest op eene doek- of
paneekchilderij, met alle schaduwen zou gelijken.
De Dietsche Warande heeft daartegen herhaal-
delijk verzet aangeteekend. Thans beginnen ooren
en oogen van eenige kunstenaars eerst open te gaan,,
en de heer Van Neste schaart zich onder de ziendem
hoorenden en denkenden.
Wij geven daarvan hier drie voorbeelden : uit
het verhaal, getiteld De Gouden Vlinder (1).
Een zekere ridder Godfried is naar Palestina
getrokken, nadat hij zich met jonkvrouw Alies ver-
loofd heeft. Het onderpand der liefde was een gouden
vlinder.
In zijne afwezenheid laat Alies uit gehoor-
zaamheid jegens haren vader, hare hand toezeggen
aan ridder Rolff, die den gouden vlinder ontrooft.
Een monnik tracht haar te troosten over den dwang.
Godfried komt terug. Hij ontmoet onderweg een
wolf, waartegen hij kampt, zoodat hij hevig gewond
nederstort.
Evenwel herstelt hij, komt op zijn slot terug en
vindt Alies aan Rolff verloofd; maar op het oogen-
blik des huwelijks springt Godfried op ’t altaar. Het
volk erkent daarin de hand van God : Godfried
huwt Alies.
Wanneer men de penteekeningen beziet, zal men
vinden, dat hier eene kunst is nagestreefd die wel
wat al te zeer aan glasschildering herinnert, en dus
(1) Gent, A. Siffer, 1896, 106 blz. 8°.
kunstenaars (bijv. Hübner) nog, dat een karton voor
een glasschildering volkomen zoo moest behandeld
worden, als eene doekschilderij, en dat zulk glas het
volkomenste wTas, wat het meest op eene doek- of
paneekchilderij, met alle schaduwen zou gelijken.
De Dietsche Warande heeft daartegen herhaal-
delijk verzet aangeteekend. Thans beginnen ooren
en oogen van eenige kunstenaars eerst open te gaan,,
en de heer Van Neste schaart zich onder de ziendem
hoorenden en denkenden.
Wij geven daarvan hier drie voorbeelden : uit
het verhaal, getiteld De Gouden Vlinder (1).
Een zekere ridder Godfried is naar Palestina
getrokken, nadat hij zich met jonkvrouw Alies ver-
loofd heeft. Het onderpand der liefde was een gouden
vlinder.
In zijne afwezenheid laat Alies uit gehoor-
zaamheid jegens haren vader, hare hand toezeggen
aan ridder Rolff, die den gouden vlinder ontrooft.
Een monnik tracht haar te troosten over den dwang.
Godfried komt terug. Hij ontmoet onderweg een
wolf, waartegen hij kampt, zoodat hij hevig gewond
nederstort.
Evenwel herstelt hij, komt op zijn slot terug en
vindt Alies aan Rolff verloofd; maar op het oogen-
blik des huwelijks springt Godfried op ’t altaar. Het
volk erkent daarin de hand van God : Godfried
huwt Alies.
Wanneer men de penteekeningen beziet, zal men
vinden, dat hier eene kunst is nagestreefd die wel
wat al te zeer aan glasschildering herinnert, en dus
(1) Gent, A. Siffer, 1896, 106 blz. 8°.