Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 12.1899

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26592#0282
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
26 8

BOEKENKENNIS.

Het zou mij niet lastig vallen deze lijst te verlengen ; ik acht
ze evenwel voldoende om aan te toonen, dat deze met alle zorg
bewerkte uitgave van zeer praktisch nut is, ook voor de studie
der katholieke geestelijke liederen.

Alfen {Geld.) H. Roes.

Litteraturkunde enthaltend Abriss der Poetik und Geschichte
der deutschen Poesie, für höhere Lehranstalten, Töchterschulen,
und zum Selbstunterrichte, von Dr. Wilhelm Reuter. i6e Auflage,.
bearbeitet von L. Lütteken, Seminarlehrer in Warendorf. Freiburg
im B. Herdersche Verlagshandlung, 1898, 275 blz. met Register.

De titel belooft hetgeen de inhoud geeft, en dat met methode
en groote duidelijkheid. Een studieboek op christelijken grondslag
gebouwd, door twee bekende leeraren geschreven, en in iöen druk
verschenen...., mij dunkt, dat is reeds aanbeveling genoeg. De tweede
uitgever heeft er zich vooral op toegelegd de practische bruik-
baarheid van het boek nog te vermeerderen.

In het deel Poetik zijn alle regelen met vrij uitvoerige voor-
beelden toegelicht, en in dat der geschiedenis heeft men van den
eenen kant een zekere uitbreiding op te merken, terwijl van de
andere zijde minder gewichtige namen weggevallen zijn, om het
geheugen der studeerende dochters en jongelingen niet te zeer te
bezwaren.

Het boek heeft overigens alle voordeelen van Kluge’s bekend
werk, nog het theoretische deel daarbij en een voortreffelijke
strekking.

Wel hadden wij gaarne onder de prozaschrijvers ook eenige
geschiedschrijvers gevonden, die door schitterende voorstelling der
feiten niet minder dan de groote dichters den naam van kunstenaar
verdienen.

Dat het boek in tweeerlei letter (de hoofdzaken en de bijzaken)
gedrukt is, moge als bijzondere aanbeveling dienen.

Ten slotte nog deze opmerking.

Wat de geschiedenis van de ontwikkeling der dichtsoorten betreft,
geven wij den schrijver in bedenking of de bewering, dat de
epische voorafgaat aan de lyrische, wel juist is, en vooral niet « bei
allen Vólkern », (bl. 41).

’t Is veeleer de lyrische dichtkunst welke de baan opent, zoowel
bij de Grieken als andere volken, ofschoon die lyrische zangen
ook verloren zijn gegaan. Maar wij kennen hun bestaan uit latere
schrijvers.

Dat is de natuurlijke weg!

Eerst opent het kind den mond tot s chreeuwen, tot juichen;
dan verhaalt het dat het eenen hond heeft gezien; dan begeleidt
het dit verhaal met gebaren, en eindelijk leert het aan anderen
wat een hond is.

Zoo ontwikkelde zich ten allen tijde na de lyrische, de epische,
vervolgens de dramatische en eindelijk de didactische poëzie.
 
Annotationen