Schilders en Schilderessen. 8$
men outyds voor gewoonte (en fomwyl nog) dat
men den vreemdelingen een koperen Halsband, van.
Keizer Karei daar toe gegeven , wanneer zy aan
den waterkant geleid worden, daar de zelve vaft-
gehegt is, om den hals flaat, en daar op vraagt:
of zy met Water of met Wyn willen gedoopt we-
zen? Die’t water begeren, krygen onvoorziens
een emmer vol daar van over ’t hoofd. Dog die wyn
eiffchen geven daar toe een ftuk geld. De Ko-
ningin Kriftina daar zynde gaf tot dit gebruik een
konftig gedreven zilvere fchaal of beker , waar door
haar mildadigheid gemeld word, zoo lang dat ge-
bruik ftand houd. ■
Maar laat ons weder tot onzen David (wiens
Beeltenis in de Plaat C. 2. ftaat) komen.
Van hem word getuigt dat hy zoo ongemeen
vaardig was in ’t fchilderen, dat de Koning van
Engeland, boven gemeld, eens tot hem zeide:
Beck, 'k geloof dat gy te Paerd zittende zoud kon-
nen fchilderen.
In den jare 1653 te Rome zynde, werd hem
door de Bentvogels, (ik wil hen liever noemen
opknappers, want hy zelf was de Bentvogel dien zy
plukten) groote eer bewezen, ’tgeen blyktuit den
ftaart van ’t Vaers ’t welk zy op zyn Doopmaal
uitgalmden. Doe daar by dat zyn Bentnaam door
zeftig handenwas ondertekent, zoo kond gy ftaat
maken wat hem dit fmulmaal kwam te koften.
Zie hier de Kopy van’t Vaers:
Uw vriendelyk ontmoet, en uw beleefde reden
Die wyzen duidelyk, dat gy zyt de Perfoon,
Die menig heeft vertoont, de Koningin van Zweden;
Door uw vermaard penceel, zoo waardig by de
Kroon.
men outyds voor gewoonte (en fomwyl nog) dat
men den vreemdelingen een koperen Halsband, van.
Keizer Karei daar toe gegeven , wanneer zy aan
den waterkant geleid worden, daar de zelve vaft-
gehegt is, om den hals flaat, en daar op vraagt:
of zy met Water of met Wyn willen gedoopt we-
zen? Die’t water begeren, krygen onvoorziens
een emmer vol daar van over ’t hoofd. Dog die wyn
eiffchen geven daar toe een ftuk geld. De Ko-
ningin Kriftina daar zynde gaf tot dit gebruik een
konftig gedreven zilvere fchaal of beker , waar door
haar mildadigheid gemeld word, zoo lang dat ge-
bruik ftand houd. ■
Maar laat ons weder tot onzen David (wiens
Beeltenis in de Plaat C. 2. ftaat) komen.
Van hem word getuigt dat hy zoo ongemeen
vaardig was in ’t fchilderen, dat de Koning van
Engeland, boven gemeld, eens tot hem zeide:
Beck, 'k geloof dat gy te Paerd zittende zoud kon-
nen fchilderen.
In den jare 1653 te Rome zynde, werd hem
door de Bentvogels, (ik wil hen liever noemen
opknappers, want hy zelf was de Bentvogel dien zy
plukten) groote eer bewezen, ’tgeen blyktuit den
ftaart van ’t Vaers ’t welk zy op zyn Doopmaal
uitgalmden. Doe daar by dat zyn Bentnaam door
zeftig handenwas ondertekent, zoo kond gy ftaat
maken wat hem dit fmulmaal kwam te koften.
Zie hier de Kopy van’t Vaers:
Uw vriendelyk ontmoet, en uw beleefde reden
Die wyzen duidelyk, dat gy zyt de Perfoon,
Die menig heeft vertoont, de Koningin van Zweden;
Door uw vermaard penceel, zoo waardig by de
Kroon.