Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Houbraken, Arnold
De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen: waar van 'er veele met hunne beeltenissen ten tooneel verschynen, en hun levensgedrag en konstwerken beschreven worden ; zynde een vervolg op Het schilderboek van K. v. Mander (Band 3): T welk zyn aanvang neemt met het jaar 1635, en vervolgt met die konstschilders, welker geboorte in dien tusschentyd tot het jaar 1659 voorgevallen is — Gravenhage, 1753

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.44225#0033
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
Schilders en Schilderessen. 23
nootzakelyk achte te wezen ; om de Kinderen, want
onder alle die was ’er maar een Dochtertje, en dat
was veel 'te jong om zoo een woelt huishouwen,
als dat was, te bellieren.
Hy fnuift ’er op uit, na dat zyn Zufter hem.
netjes opgetooit had, komt by Marirje Her-
culens, betaald zyn oude fchult ( dit was op den
raad van ’t klopje) en na dat hy zig zoo wat Haat
om en om te drayen, zeit eindelyk: dat hy ook
kwam om haar ten huwelyk te verzoeken, dat hy
haar van harte lief had. Neen fan buur, zei Ma-
ritje, je zoekt met my wat te/potten gelykgy gewent
zyt. Zeker niet, zei Jan. Ik kan niet vryen. maar
bet is my ernjï, ik verzoek u tot myn Wouw.
Maar wat zou dat wezen zei Maritje, gy zes kin-
deren , en ik twee. Wat is daar aan gelegen, zei
Jan, daar zoo veel Kinderen zyn , of ’er dan een
jtuk of twee meer is, zy zullen al mee den keft, heb-
ben. Zy daar weer op, Neen buurman Steen, ik
zou het niet doen, en daarom fpreek’er niet meer van;
dat ’s uit. Met dit paspoort ging hy troofleloos
heen ftryken naar het Klopje, waar tegen hy zei-
de: Zie daar ik heb op uw raad alles gedaan wat
ik kon, maar zy wil ’er niet aan, ’t huwelyk is af.
Kom, kom, doe my maar die kraag en dien mantel
weer af. Wel fan Broer, zei het Klopje, is
’t Huwelyk af, ik dagt dat het eerjt begin nemen
Zou. Ik heb, antwoorde hy, ’t haar rond uit ge-
zeit, dat ik niet meer vryenkon, en dan behoorde
zy dat immers my niet te vergen ? Maar fan
Broer, zei ’t Klopje, de boom valt niet met eenen
fag, ’t gaat zoo niet ten eerflen , ze is u vreemt,
gy behoorde eerfi daar wat kennis mee te maken, de
Wouw is goed en wel, gy los en wonderlyk, en
meent, dat zy, als gy, zoo licht beginnen en zoo licht
B 4 weer
Image description
There is no information available here for this page.

Temporarily hide column
 
Annotationen