Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Levende kunst: maandelijksch plaatwerk voor hedendaagsche kunst — 1.1918

DOI Artikel:
Vantongerloo, Frans; Brandes, Jacobus Johannes: Werk van schilder Frans Vantongerloo: en zijne evolutie
DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.29257#0175

DWork-Logo
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext

Penseelteekening No. 1.

Waarheid. De zegepraal van Kunst en Wetenschap is alleen te bereiken door het gehoor-
zamen aan de wetten der Schepping, dus aan de Waarheid.
Wanneer men dit alles bedenkt, kan de Wetenschap niet de ondergang zijn van de
Kunst, doch kan veel meer de Kunst tot zuivere verheffing brengen.
De zichtbare schepping is slechts den vorm en een gevolg van het
zuiver bestaansbegrip en hierdoor is zij één met de Waarheid. Alle
verschijnselen zijn dus slechts gevolgen van de „Waarheid”. Het
streven naar evenwicht en eenheid is een zuivere wet der Waarheid.
Kunst en Wetenschap moeten die bezitten, want wat baat het om
de zichtbare schepping, de verschijningsvormen weer te geven (dus
imitatie) zonder het besef van de oneindigheid van het „Bestaan”,
Velen ook denken, dat Kunst fantasie is en zij niets te maken
heeft met de Waarheid. Dan zou de Kunst onzuiver wezen, onwaar,
valsch. In dit geval zou Kunst nooit tot welzijn der menschheid kunnen
strekken, ze zou dan geen verheffing zijn, maar verlaging. Het is b.v.
met vele tentoonstellingen van Kunst gesteld als met het meerendeel
van menschelijke organisaties, ze zijn er om den vorm en niet om
het wezen der zaak, men krijgt er schilderijen en Kunst te zien, gemaakt
om te verkoopen —- koopwaar —• maar geen scheppingen, die om
hun-zelfswille en tot verheffing geworden zijn, men verwart er koop-
waar met schepping. Zooals er vereenigingen zijn, gevormd om de ellende
van het leven te verzachten en waar niet het verzachten dier ellende, maar het bestaan der
vereeniging — een decoratie — hoofdzaak is, ook zij verwarren den schijn met het wezen.
Het scheppen van een kunstwerk is dus niet het nabootsen van het leven, noch
van de verschijningsvormen der Natuur, maar het nakomen der natuurwetten.
De verschijningsvormen van de Natuur zijn slechts gevolgen van haar absoluut bestaan
en geven haar innerlijke waarde niet volkomen weer; deze verschijningsvormen zijn ver-
anderlijke uitingen van de Schepping en hebben niets gemeen met het zuivere Zijn.
De kunstenaar, die enkel de verschijningsvorm, de materie
nabootst, kent de wet der Schepping niet, hij onderscheidt
niet veranderlijken vorm van absoluut bestaan. Zij, die de
wetten der Schepping niet kennen, weten ook niet waarom
zij oneindig is en verwarren vorm en wezen, zij houden de
. veranderlijke verschijningsvorm der Natuur voor de Schepping
I \ zelve en zien het oneindige niet in. ’t Zijn niet zoodanige
kunstenaars, bij wie van eene evolutie sprake kan zijn, wèl
bij den kunstenaar die zoekt, die streeft. Hij heeft het gevoel
van het bestaan der Waarheid, maar neemt in zijn ont-
wikkelingstijd nog dikwijls de gevolgen voor oorzaak; wat zich
aan zijn oogen voordoet, neemt hij waar, zonder daardoor
nog bewust te worden van het absoluut bestaan, hij neemt
licht en atmosfeer waar, maar ziet deze nog niet als gevolg
van het bestaan, en geeft ze nog weer in hun veranderlijk-
heid. Hij gevoelt wel waar ’t om gaat, maar mist nog de
zuivere weergave.
Wanneer nu zulk een zoekend kunstenaar leert zien, wetenschappelijk doordringt in
de kennis der eeuwige wetten van de Natuur, dan schept hij niet meer met behulp der
verschijningsvormen, maar door de wetten der Natuur, hij is een schepper, want hij
demonstreert in zijn Kunst een nieuwe schoonheid, hebbende de grondwet van het Heelal.


Penseelteekening No. 2.

163
 
Annotationen