Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 1.1921

DOI Artikel:
Gosses, Izaak H.: Archaeologie tegenover historie, noodelooze geschillen
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19958#0199

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
NOODELOOZE GESCHILLEN

179

Niet alleen, dat Dr. Holwerda meent graaf Gerulf te kunnen verwijderen, hij
gelooft ook de geschiedenis der kerken in en bij Egmond gedurende de 10e eeuw
zóó te kunnen vertellen, dat er geen twijfel meer mogelijk is, of hij heeft de „ecclesia
Egmonde” van 922 opgegraven. Het verhaal, dat ik er eens van gedaan heb, is
geheel verkeerd.

Mijn voorstelling berust anders zoo goed als geheel op de Vita Adalberti. Ik
had daarin gevonden de volgende mededeelingen over den tijd van Diederik I. Ter
plaatse, waar zijn zoon Diederik II later de abdij met steenen kloosterkerk voor
monnikken heeft gebouwd, te Egmond dus, had hij nonnen doen wonen (§19). Aan
een non, Wilfsit genaamd, verscheen St. Adalbert in den droom en eischte, dat
zijn gebeente, hetwelk „tot nu toe als dat van anderen vrij diep in den grond begraven
lag”, verheven zou worden; Wilfsit deelde haar droomgezicht mee aan Diederik I,
den eigenaar van den grond, waar zich St. Adalberts graf bevond, en deze liet het
lijk verheffen (§ 13). Onder de lijkkist welde een bron van helder en, zooals later
bleek, geneeskrachtig water op; bij de opening der kist bevond men, dat de lijk-
wade (pallium), waarin de heilige gewikkeld was, volkomen onverteerd was gebleven
(§ 14). De graaf heeft in een plaats, „Hallen geheeten”, een houten kapel (oratorium)
gebouwd, waarheen de heilige overblijfselen overgebracht werden (§ 15). Over de
periode van Diederik II dit. Deze bouwde een steenen basilica ter eere van St. Adal-
bert; hij gaf er hem een rustplaats in een fraaien sarcophaag. Daarbij woonden
thans monnikken, de vroegere congregatie van nonnen namelijk had zich er niet wel
staande kunnen houden (§ 18). „De kapel (oratorium) van den veel (door pelgrims)
bezochten Vader” Adalbert brandde in dezen tijd tweemaal af, maar de lijkwade
(pallium) van den heilige aldaar bleef onaangetast (§ 25). Verder heeft Diederik II
een hoeve, vroeger in bezit van den priester, die de kerk ') onder zijn hoede gehad
had, „waar St. Adalbert eerst gerust heeft”, aan de abdij overgedragen.* 2)

Hieruit heb ik opgemaakt, dat toen de overblijfselen van St. Adalbert verheven
werden, op de plaats waar hij begraven lag, geen kerk meer stond; ook niet gemak-
kelijk herstelbare ruïnes van een kerk. Men timmerde immers een kapel te Hallen
om den heilige op te nemen. Daarentegen was op de plek, waar later Diederik II
de abdij van Egmond zou bouwen toen waarschijnlijk reeds een nonnenklooster
— een kloostertje vermoedelijk — gevestigd.3) Ik stel mij toch voor, dat de non
Wilfsit moeilijk ergens anders thuis behoord kan hebben dan in het klooster, dat
zooals wij weten onder Diederik I te Egmond bestond. Later is St. Adalbert uit de
kapel te Hallen overgebracht naar het klooster te Egmond, welks kerk door Die-
derik II herbouwd en dat nu met monnikken bevolkt was. De kapel, waar slechts
het lijkkleed van den heilige gebleven was, verbrandde tweemaal en werd, althans
onder Diederik II, niet weer hersteld.

Mijn conclusie is dus in het kort: reeds onder Diederik I geen kerk meer bij

') „Ecclesia” een term, die toen ook het begrip kapel omvatte.

2) Bijdr. en Med. v. h. Hist. Genootsch. XXV, blz. 11.

3) Natuurlijk nog geen St. Adalbertsklooster.
 
Annotationen