EEN KRINGGREPURNENVELD TE OOSTERWOLDE
155
redenen overeen met de meeste aldus getypeerde urnenvelden in Oostelijk Drenthe en
Twente.rDeze sluiten weer aan bij die, welke voor het eerst door Dr. Evelein (bij Riethoven)
in Brabant geconstateerd x), daarna echter op meerdere plaatsen in ons land, zoowel in
Brabant 2a), Limburg2*3) als op de Veluwe 2C) en Twente2*1), door Dr. Holwerda zijn aan-
gewezen. In den jongsten tijd ook in Noord-Duitschland 3) aangetoond, wijzen zij overigens,
voorzoover hunne structuur aangaat, op verwantschap met de bekende en veel grootschere
grafvelden van Noord-Frankrijk, terwijl we bovendien analoga ook uit Engeland kennen.
In de laatste landen is het grafteeken echter onvergelijkelijk rijker, de kringgrep is grooter
en zorgvuldig spits uitgestoken. Bovendien alterneeren daar brand- en skeletgraven dikwijls
met elkaar, Beroemd zijn
de z.g.n. „sépultures a
Char” in de Marnedistric-
ten4), waar de gestorven
krijgers met hunne *ge-
heele uitrusting, inclusief
strijdwagen, bijgezet wer-
den.
Hoe dit echter ook zij,
het zijn alle grafteekenen,
bij uitstek typisch voor de
La-Tène periode of den
tweeden ijzertijd, 500 vóór
tot Christi geboorte. Voor
ons land heeft Holwerda
ze genoemd Gallo-Ger-
maansche, Ubachs Kelto-
Germaansche urnenvel-
den, eene benaming, die
ook op het betreffende vaatwerk is toegepast. Het typische besmeten, kartelrandige, dik-
wandige, z.g.n. zuiver Germaansche aardewerk is echter, zooals reeds opgemerkt werd, te
Oosterwolde niet aangetoond. De vorm hier behoort tot eene groep van min of meer ver-
loopen, doch gesausd aardewerk van noordelijk laat-La-Tène type. Dit komt althans in
4) Evelein, M. A.: Opgrav. van een Urnenveld bij Riethoven (N.-B.), Oudh. Meded. v/h Rijks
Mus. v. Oudh. te Leiden, Dl. IV, 1910 p. 31—42.
2) Holwerda, J. H., a) Het urnenveld bij Riethoven, Oudh. Meded. enz. VII, p. 91—98.
b) Das Graberfeld von de Hamert bei Venlo, Leiden 1916.
c) Opgravingen bij Nierssen, Oudh. Meded. enz. Dl. V, p. I—3.
d) Nederl. Vroegste Geschiedenis, Hoofdst. 8, litteratuur. Vergl. over Twentsche urnen-
velden, Holwerda, J. H. : Opgrav. te Rijssen, Versl. en Meded. Overijsselsch Recht en Gesch.
1924, p. 45 e.v.
3) Langewiesche, E.: Hügelgr. bei Seelenfeld (Minden), Praeh. Zeitsch. Bnd. XV, 1924,
p. 137—138.
4) Déchelette, J.: Manuel d’archéologie, II, p. 10x2 e.v.
Plaat III.
155
redenen overeen met de meeste aldus getypeerde urnenvelden in Oostelijk Drenthe en
Twente.rDeze sluiten weer aan bij die, welke voor het eerst door Dr. Evelein (bij Riethoven)
in Brabant geconstateerd x), daarna echter op meerdere plaatsen in ons land, zoowel in
Brabant 2a), Limburg2*3) als op de Veluwe 2C) en Twente2*1), door Dr. Holwerda zijn aan-
gewezen. In den jongsten tijd ook in Noord-Duitschland 3) aangetoond, wijzen zij overigens,
voorzoover hunne structuur aangaat, op verwantschap met de bekende en veel grootschere
grafvelden van Noord-Frankrijk, terwijl we bovendien analoga ook uit Engeland kennen.
In de laatste landen is het grafteeken echter onvergelijkelijk rijker, de kringgrep is grooter
en zorgvuldig spits uitgestoken. Bovendien alterneeren daar brand- en skeletgraven dikwijls
met elkaar, Beroemd zijn
de z.g.n. „sépultures a
Char” in de Marnedistric-
ten4), waar de gestorven
krijgers met hunne *ge-
heele uitrusting, inclusief
strijdwagen, bijgezet wer-
den.
Hoe dit echter ook zij,
het zijn alle grafteekenen,
bij uitstek typisch voor de
La-Tène periode of den
tweeden ijzertijd, 500 vóór
tot Christi geboorte. Voor
ons land heeft Holwerda
ze genoemd Gallo-Ger-
maansche, Ubachs Kelto-
Germaansche urnenvel-
den, eene benaming, die
ook op het betreffende vaatwerk is toegepast. Het typische besmeten, kartelrandige, dik-
wandige, z.g.n. zuiver Germaansche aardewerk is echter, zooals reeds opgemerkt werd, te
Oosterwolde niet aangetoond. De vorm hier behoort tot eene groep van min of meer ver-
loopen, doch gesausd aardewerk van noordelijk laat-La-Tène type. Dit komt althans in
4) Evelein, M. A.: Opgrav. van een Urnenveld bij Riethoven (N.-B.), Oudh. Meded. v/h Rijks
Mus. v. Oudh. te Leiden, Dl. IV, 1910 p. 31—42.
2) Holwerda, J. H., a) Het urnenveld bij Riethoven, Oudh. Meded. enz. VII, p. 91—98.
b) Das Graberfeld von de Hamert bei Venlo, Leiden 1916.
c) Opgravingen bij Nierssen, Oudh. Meded. enz. Dl. V, p. I—3.
d) Nederl. Vroegste Geschiedenis, Hoofdst. 8, litteratuur. Vergl. over Twentsche urnen-
velden, Holwerda, J. H. : Opgrav. te Rijssen, Versl. en Meded. Overijsselsch Recht en Gesch.
1924, p. 45 e.v.
3) Langewiesche, E.: Hügelgr. bei Seelenfeld (Minden), Praeh. Zeitsch. Bnd. XV, 1924,
p. 137—138.
4) Déchelette, J.: Manuel d’archéologie, II, p. 10x2 e.v.
Plaat III.