2l8
SNIJWERK EN CONSTRUCTIE BIJ GOTHISCHE MEUBELS
uit esthetisch oogpunt afkeurenswaardiger is dan een slechte constructie zonder meer), er om
denken, dat wellicht bij den uitvoerder de gedachten aan „stijlen en regels” met er aan
geschaafde profielen niet bestaan heeft. Het niet in paneelwerk, doch uit een enkele- of
uit meer aan elkaar gelijmde houtbreedten uitvoeren van betrekkelijk groote deurtjes komt
herhaaldelijk voor in dezen tijd; en deze deurtjes hielden het uit, dank zij het totaal uit-
gewerkte hout dat gebezigd werd. Wilde men deze deurtjes met snijwerk van grootere uit-
gestrektheid dan de z.g. compassen e.d. versieren, dan was het gewenscht, ter voorkoming
van beschadiging en voor plaatsing van hang- en sluitwerk, dit snijwerk niet tot aan de
randen van het deurvlak door te laten loopen; dus: er moest een neutrale rand om heen
blijven. Deze rand zou dan het vlak zijn, dat ons aan stijlen en regelwerk van een paneelwerk
deed denken, en dat ons zooeven over „schijnconstructie” deed spreken; wellicht, als deze
laatste redeneering juist is, geheel ten onrechte! De profielen, die dezen rand aan de binnen-
zijde afsluiten, en die ons aan nabootsing der aangeschaafde profieleering deden denken,
behoeven ook volstrekt niet die bedoeling gehad te hebben; immers ook aan steenhouwers-
werk zien wij meermalen die omloopende
lijstjes toegepast; ook bij steenhouwwerk
dat dateert uit een tijd toen de techniek
van het meubelmakersvak, en van de hout-
bewerking in het algemeen, lager stond
dan omstreeks 1500 het geval was. Trou-
wens, het „door elkaar laten loopen” der
profielen bij kast No. 75 en bij No. 78 wijst
er schijnbaar op dat men geen „geschaafde
profieleeringen aan vergaarde regels of
stijlen” wilde nabootsen; was dit laatste
het geval geweest, zoo had men toch
zeker óf het verstek, óf de andere wijze
waarop de laat-Gothische meubelmaker
deze moeilijkheid oploste: het „omsteken”
van het profiel, zonder moeite overal getrouw kunnen nabootsen, op de wijze waarop
dit bij kast No. 76 gedaan is, waar wij het profiel „in verstek” zien omloopen. Beschouwen
wij het beeldhouwwerk aan de bedoelde kasten op deze wijze, dan behoeft er van „ont-
nuchtering” geen sprake te zijn.
Een ernstig bezwaar tegen deze opvatting is echter, dat, in den tijd dat deze meubels
gemaakt zijn, het echte paneelwerk reeds lang weer in gebruik was, ook in de streken waar
deze meubels ontstonden, en dat aan die „echte paneelen” ook wel het „door elkaar loopen
der profielen” voorkomt; dit laatste is dan wellicht te verklaren uit een conventioneel
navolgen van dergelijke vormen aan steenhouwersarbeid, — een verklaring, die niet „ge-
zocht” is, omdat de invloed van de bouwkunst op de meubelvormen destijds zeer groot was.
Hoe het ook zij, de uitvoering van de hier besproken deurtjes is, uit constructief- en uit
vakmans oogpunt gezien, niet boven bedenking verheven!
In de laat-Gothische kunst heeft het verstandelijke niet zóó de overhand als dit bij
SNIJWERK EN CONSTRUCTIE BIJ GOTHISCHE MEUBELS
uit esthetisch oogpunt afkeurenswaardiger is dan een slechte constructie zonder meer), er om
denken, dat wellicht bij den uitvoerder de gedachten aan „stijlen en regels” met er aan
geschaafde profielen niet bestaan heeft. Het niet in paneelwerk, doch uit een enkele- of
uit meer aan elkaar gelijmde houtbreedten uitvoeren van betrekkelijk groote deurtjes komt
herhaaldelijk voor in dezen tijd; en deze deurtjes hielden het uit, dank zij het totaal uit-
gewerkte hout dat gebezigd werd. Wilde men deze deurtjes met snijwerk van grootere uit-
gestrektheid dan de z.g. compassen e.d. versieren, dan was het gewenscht, ter voorkoming
van beschadiging en voor plaatsing van hang- en sluitwerk, dit snijwerk niet tot aan de
randen van het deurvlak door te laten loopen; dus: er moest een neutrale rand om heen
blijven. Deze rand zou dan het vlak zijn, dat ons aan stijlen en regelwerk van een paneelwerk
deed denken, en dat ons zooeven over „schijnconstructie” deed spreken; wellicht, als deze
laatste redeneering juist is, geheel ten onrechte! De profielen, die dezen rand aan de binnen-
zijde afsluiten, en die ons aan nabootsing der aangeschaafde profieleering deden denken,
behoeven ook volstrekt niet die bedoeling gehad te hebben; immers ook aan steenhouwers-
werk zien wij meermalen die omloopende
lijstjes toegepast; ook bij steenhouwwerk
dat dateert uit een tijd toen de techniek
van het meubelmakersvak, en van de hout-
bewerking in het algemeen, lager stond
dan omstreeks 1500 het geval was. Trou-
wens, het „door elkaar laten loopen” der
profielen bij kast No. 75 en bij No. 78 wijst
er schijnbaar op dat men geen „geschaafde
profieleeringen aan vergaarde regels of
stijlen” wilde nabootsen; was dit laatste
het geval geweest, zoo had men toch
zeker óf het verstek, óf de andere wijze
waarop de laat-Gothische meubelmaker
deze moeilijkheid oploste: het „omsteken”
van het profiel, zonder moeite overal getrouw kunnen nabootsen, op de wijze waarop
dit bij kast No. 76 gedaan is, waar wij het profiel „in verstek” zien omloopen. Beschouwen
wij het beeldhouwwerk aan de bedoelde kasten op deze wijze, dan behoeft er van „ont-
nuchtering” geen sprake te zijn.
Een ernstig bezwaar tegen deze opvatting is echter, dat, in den tijd dat deze meubels
gemaakt zijn, het echte paneelwerk reeds lang weer in gebruik was, ook in de streken waar
deze meubels ontstonden, en dat aan die „echte paneelen” ook wel het „door elkaar loopen
der profielen” voorkomt; dit laatste is dan wellicht te verklaren uit een conventioneel
navolgen van dergelijke vormen aan steenhouwersarbeid, — een verklaring, die niet „ge-
zocht” is, omdat de invloed van de bouwkunst op de meubelvormen destijds zeer groot was.
Hoe het ook zij, de uitvoering van de hier besproken deurtjes is, uit constructief- en uit
vakmans oogpunt gezien, niet boven bedenking verheven!
In de laat-Gothische kunst heeft het verstandelijke niet zóó de overhand als dit bij