4 D E SCHILDERKONST
gezelschappen te myden. Aldaar greep hy de Konstpen-
ceelen weer op , en schilderde viytiglyk, om den ver-
waarloosde tyd weer te woekcren door eene gestadige
naarstigheyt. Hy schilderde gemeenlyk naakte beeldjes
gestoffeert met aardige voorgrondjes en landschapjes, zo
keurlyk en zo konstiglyk behandelt, dat zy proefkonnen
houden by de fraayste schilderyen.
J A K O B T O R E N V L I E T.
Die Schilder is ook een Leydsch kind, geboren inden
jaare duyzent seshondert eenenveertig. Zyn vader was
vry mal met zyn zoon , en beloosde hem goude bergen om
hem daar langs aan te moedigen in het voortzetten van de
konst. Die beloften strekten hem tot een ipoor om naar-
stiglyk te têkenen en te schilderen, vraagende dikmaels
aan den ouden Torenvliet ; Vader als tk nu een braaf
Meester zal zyn, zal ik dan ook een mooy kleed krygen, en
een degen op zy, en een pluym op niyn hoeddraagen ? waar op
dcn vader gewoon was van hem te andwoorden met een
sleepende stem, Jay zoon. Dat zeggen wiert in ’t kort
een spreekwoort by die geenen die aan het huys verkeer-
den , zo dat als den een den ander iets vraagde, door-
gaans het andwoort was, Ja 3 zoon.
Toen hy nu een goed Konterfytsel kon têkenen cn
schilderen nam hy de gang op na Romen j verzeltby den
Schilder Niklaas Roozendaal, een braaf Historielchilder,
die zederc zyn overkomst uyt lcalien veele braave tafe-
reelen heeft gepenceelt, Jakob Torenvliet was braas
uytgedost, gekleet in een ssuuweelerok met zilvere knoo-
pen, een degen van het eyge metaal bekleede zyn lin-
ker zy , en een pluym op den hoed, zo dat hy zich zo
min kende , als een nieuwgeschapen Kardinaal zich kent,
die opgepoetst in zyn vorstelyk gewaad, voor de eerste
maal
gezelschappen te myden. Aldaar greep hy de Konstpen-
ceelen weer op , en schilderde viytiglyk, om den ver-
waarloosde tyd weer te woekcren door eene gestadige
naarstigheyt. Hy schilderde gemeenlyk naakte beeldjes
gestoffeert met aardige voorgrondjes en landschapjes, zo
keurlyk en zo konstiglyk behandelt, dat zy proefkonnen
houden by de fraayste schilderyen.
J A K O B T O R E N V L I E T.
Die Schilder is ook een Leydsch kind, geboren inden
jaare duyzent seshondert eenenveertig. Zyn vader was
vry mal met zyn zoon , en beloosde hem goude bergen om
hem daar langs aan te moedigen in het voortzetten van de
konst. Die beloften strekten hem tot een ipoor om naar-
stiglyk te têkenen en te schilderen, vraagende dikmaels
aan den ouden Torenvliet ; Vader als tk nu een braaf
Meester zal zyn, zal ik dan ook een mooy kleed krygen, en
een degen op zy, en een pluym op niyn hoeddraagen ? waar op
dcn vader gewoon was van hem te andwoorden met een
sleepende stem, Jay zoon. Dat zeggen wiert in ’t kort
een spreekwoort by die geenen die aan het huys verkeer-
den , zo dat als den een den ander iets vraagde, door-
gaans het andwoort was, Ja 3 zoon.
Toen hy nu een goed Konterfytsel kon têkenen cn
schilderen nam hy de gang op na Romen j verzeltby den
Schilder Niklaas Roozendaal, een braaf Historielchilder,
die zederc zyn overkomst uyt lcalien veele braave tafe-
reelen heeft gepenceelt, Jakob Torenvliet was braas
uytgedost, gekleet in een ssuuweelerok met zilvere knoo-
pen, een degen van het eyge metaal bekleede zyn lin-
ker zy , en een pluym op den hoed, zo dat hy zich zo
min kende , als een nieuwgeschapen Kardinaal zich kent,
die opgepoetst in zyn vorstelyk gewaad, voor de eerste
maal