der NEDERLANDERS.
5E
derde hy wonderlijk schoone konterfytseltjes op kopere
en op zilvere plaatjes_, waar van wv ^er onder anderen
cen hebben gehad in onze bezitting , zijnde het konter-
sytsel van }an Kalvyn , dat zo heerlijk was getêkent als
een portret van Titnian, en zo glad en zuyver was ge~
schiidert als een konterfytsel van den Rotterdamschen
Konstschilder, A. vander ïVerf. Ook hebben wy in on-
ze groote jeugd een scukje, ontrent een halfel in de hoog-
te, en breet na proportie, gekopieert, dat dien Konib-
schilder in kompagnie had geschildert met een beeldhou-
Aver van Antwerpen , genaamt Klaudius de Kok, een
Dwerg in zyn geitalte, maar een Reus in de konst,welk
stukje zo konstiglijk eenen aan het kruys stervende Kris-
tum verbeelde, dat de Vroomen met godvruchtigheyt over
deszclfs heylige tronie, en de Konstkenners het met ver-
wondering over de daar in opgestoote konst moesten be-
schouwen.
jMaar het was een jammer boven jammer , dat die ver-
dienstige Konstenaar zyne kostelyke uuren vermalde in
gestadiglijk iet nieuws te beginnen, en dat hy geene oo-
gen had om zijn dwaasheit te zien, of geene ooren om
naar goeden raad te iuysteren. Hy was zo halstarrig ais
een oude spaansche muylezel , en luisterde zo min naa
onzen raad, na die van den Konstschilder Ferdinand van
Kejfel, na den Pastoor van hec Bredaas Bagynhof, en na
meer andere goede vrienden^ als den op dien tijd tieran-
nizeerende Lingensche Stadhouder luisterde na de wek-
ker van zijn conscientie. Om nuzijn ongeluk te volmaa-
ken kam er een Laplands spook, een gebult kreng, in
Breda aanlcharrellen, dat zich uytgaf voor den geweezen
Hofschilder van de Princes van Simmeren, zynde hy qums-
suys het hoofsgezwier ontvlugt om in eenzaamheyt den
Heere tedienen en zo voorts. Na dat gebocghelt serpent
g 2. lui-
5E
derde hy wonderlijk schoone konterfytseltjes op kopere
en op zilvere plaatjes_, waar van wv ^er onder anderen
cen hebben gehad in onze bezitting , zijnde het konter-
sytsel van }an Kalvyn , dat zo heerlijk was getêkent als
een portret van Titnian, en zo glad en zuyver was ge~
schiidert als een konterfytsel van den Rotterdamschen
Konstschilder, A. vander ïVerf. Ook hebben wy in on-
ze groote jeugd een scukje, ontrent een halfel in de hoog-
te, en breet na proportie, gekopieert, dat dien Konib-
schilder in kompagnie had geschildert met een beeldhou-
Aver van Antwerpen , genaamt Klaudius de Kok, een
Dwerg in zyn geitalte, maar een Reus in de konst,welk
stukje zo konstiglijk eenen aan het kruys stervende Kris-
tum verbeelde, dat de Vroomen met godvruchtigheyt over
deszclfs heylige tronie, en de Konstkenners het met ver-
wondering over de daar in opgestoote konst moesten be-
schouwen.
jMaar het was een jammer boven jammer , dat die ver-
dienstige Konstenaar zyne kostelyke uuren vermalde in
gestadiglijk iet nieuws te beginnen, en dat hy geene oo-
gen had om zijn dwaasheit te zien, of geene ooren om
naar goeden raad te iuysteren. Hy was zo halstarrig ais
een oude spaansche muylezel , en luisterde zo min naa
onzen raad, na die van den Konstschilder Ferdinand van
Kejfel, na den Pastoor van hec Bredaas Bagynhof, en na
meer andere goede vrienden^ als den op dien tijd tieran-
nizeerende Lingensche Stadhouder luisterde na de wek-
ker van zijn conscientie. Om nuzijn ongeluk te volmaa-
ken kam er een Laplands spook, een gebult kreng, in
Breda aanlcharrellen, dat zich uytgaf voor den geweezen
Hofschilder van de Princes van Simmeren, zynde hy qums-
suys het hoofsgezwier ontvlugt om in eenzaamheyt den
Heere tedienen en zo voorts. Na dat gebocghelt serpent
g 2. lui-