Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 4.1924

DOI Artikel:
Rede, utgespoken door den Voorzitter der Feestcommissie, Jhr. Mr. E. A. van Beresteyn, bij de Aanbieding van het Geschenk aan het Bestuur van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, op 29 Februari 1924
DOI Artikel:
Vogelsang, Willem: Over den Stijl in de Noord-Nederlandsche Schilderkunst
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.25358#0087

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
REDE, UITGESPROKEN DOOR DEN VOORZITTER DER FEESTCOMMISSIE 75

Mag ik U namens de vele vrienden van den Bond, wier namen U in dit boekje zult aan-
treffen, hierbij een afslag van dezen stempel aanbieden. Ik hoop dat gij dit souvernir als
een blijk van onze groote waardeering en achting voor het Bestuur, en in 't bijzonder voor
zijn Voorzitter, zult willen aanvaarden. Gij zult wel willen overwegen op welke wijze gij
het best uitvoering zult geven aan het denkbeeld om in bijzondere gevallen een afslag in
goud aan te bieden, aan wien deze onderscheiding naar uw oordeel toekomt. Ten einde
U echter daarvoor niet op kosten te jagen, hebben wij het genoegen U daarbij een bedrag
aan te bieden, van welks renten de onkosten bestreden kunnen worden.

Met den wensch, dat onder uwe uitstekende leiding de Nederlandsche Oudheidkundige
Bond moge groeien en bloeien tot heil van ons Vaderland en zijn kunstschatten, wensch
ik te eindigen, na U allen voor de aandacht, waarmede gij mij hebt willen aanhooren, te
hebben dank gezegd.

OVER DEN STIJL IN DE NOORD-NEDERLANDSCHE

SCHILDERKUNST.

Na een lezing over Noordnederlandsche beeldhouwkunst, die ik een twintig jaar
geleden hier in den Haag hield, voegde mij een bekend architect, die aandachtig geluisterd
had, de volgende woorden toe, die er wel toe konden leiden om iemand, die zoo’n onderwerp
met jeugdig vuur heeft voorgedragen, tot nadenken te stemmen:

,,Alles wat U ons hebt aangewezen als bijzonderheden der middeleeuwsche kunst
,,in ’t algemeen en der Noordnederlandsche in ’t bijzonder, alles wat U hebt willen doen
„uitkomen als kenmerkend voor het Noordnederlandsche karakter, dat alles is niet anders
„dan een reeks van. . . . eigenaardige gebreken”.

Sedert dien tijd heb ik het probleem, dat de stijl van een land of liever van een volk
ons stelt, zoo min mogelijk uit het oog verloren.

Het probleem is zeer zeker weerbarstig als alle problemen en ik verbeeld mij niet
het heden te zullen oplossen, maar is het niet reeds van belang het nader te leerenkennen?
Het begrip, waarin het probleem schuilt, is belangrijk, want het behoort tot die gevaarlijke
kategorie, waar bijna elkeen, die oudheidkunde of kunstgeschiedenis beoefent, mee pleegt
te werken, alsof het veeleer een axioma ware en géén probleem.

Het probleem is tenslotte helaas wat subtiel en ik heb dan ook niet zonder aarzeling
gewaagd er hier eenige gedachten over uit te spreken. Abstracties vallen niet in den smaak
van een groot publiek en van deductieve redeneeringen pleegt men tegenwoordig al te
spoedig te schrikken. Ik vreesde inderdaad wel eens, dat deze feestelijke bijeenkomst niet
de juiste gelegenheid zou zijn, om zoo zwaar op de hand te worden en ik achtte het niet
onmogelijk, dat mijn geachte toehoorders er halverwege feestelijk voor zouden bedanken
om verder te luisteren.

Maar — wat wilt Ge? Vraag een kunsthistoricus te spreken voor een groote ver-
gadering en ontzeg hem de kans daarbij iets te laten zien. Waartoe veroordeelt Ge hem
en U zelve? Dit zij mijn verontschuldiging vooraf.

Kan men inderdaad spreken van een bepaald karakter der Noordnederlandsche
 
Annotationen