Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Oudheidkundig jaarboek — 3. Ser. 4.1924

DOI Artikel:
Haslinghuis, Edward Johannes: De Rijksmiddelen en de Monumenten in de Negentiende Eeuw
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.25358#0126

DWork-Logo
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
DE RIJKSMIDDELEN EN DE MONUMENTEN

114

DE RIJKSMIDDELEN EN DE MONUMENTEN IN DE

NEGENTIENDE EEUW.

„Mijnheer de Voorzitter, Sir Walter Scott begint een van zijn totnogtoe niet over-
troffene werken, hetwelk den titel voert ,,01d Mortality” met de aandoenlijke voorstelling
van een grijsaard, die Schotland rondreist met het doel om overal alle oude gedenkstukken,
waaraan historische herinneringen verbonden zijn, op te sporen, zoover ze zijn ingestort

weder te herstellen, ze te zuiveren van onreinheid en mos.

De voorstelling van den Schotschen schrijver heeft in zijn tijd bij zijn natie een
levendigen indruk teweeg gebracht en het loffelijke doel, dat hij voor oogen had, is door
hem bereikt geworden. De zucht voor oudheidkundige nasporingen, de zucht voor het
herstel van historische gedenkstukken is in zijn vaderland, is in geheel Groot-Brittannië
meer en meer opgewekt, en onder de bescherming van aanzienlijke en vermogende mannen
hebben zich overal oudheidkundige genootschappen gevormd met het doel om de historische
herinneringen des vaderlands levendig te houden.” 1)

Aldus sprak in de zitting van 3 December 1853 het Kamerlid Van Lennep.

Men zou moeielijk een treffender bewijs dan in deze woorden ligt, kunnen vinden
om de banden tusschen de Romantiek en de Monumentenzorg in haar oorsprong te onzent
aan te toonen.

De rede van den heer Van Lennep werd gehouden naar aanleiding van een be-

grootingspost van f 1000 voor ,,het behoud van historische gedenkteekenen”.

Wat kan onze regeering doen? vroeg de spreker verder. Een genoegzaam aantal ge-
fortuneerde mannen, die bijdragen kunnen geven, hebben wij niet; de Staat zelf heeft ook
geen geld. En hij antwoordde: de regeering kan, terwijl zij het aan particulieren overlaat
zich te vereenigen en onderling, door het verzamelen van oudheden of het oprichten van
gedenkteekenen de herinneringen aan het verleden in stand te houden, — de regeering kan
ervoor zorgen, dat die herinneringen, „voor zoover zij aanwezig zijn en in onmiddellijk
verband staan met den roem en den luister van het voorgeslacht en van de stamhuizen,
die over ons geregeerd hebben, niet geheel verloren gaan, of dat, waar zij te niet gegaan
zijn, zij onder een nieuwen vorm weder in ’t leven geroepen worden”.

Dit laatste klinkt ons bedenkelijk in de ooren, omdat wij vrijwel zeker weten, wat
de spreker onder „een nieuwen vorm” verstond. De reden echter, waarom ik de woorden
van Van Lennep eenigszins uitvoerig aanhaalde, is deze, dat wij er kostbare gegevens in
hebben om de evolutie van het begrip: gedenkteeken van het verleden, monument, na
te gaan. Er moet onmiddellijk verband zijn „met den roem en den luister” van het voorge-
slacht en de vorstelijke geslachten, die erover regeerden, en dat dit een omschrijving is
voor niets anders dan: bouwwerken, die de herinnering bewaren van groote mannen en
belangrijke gebeurtenissen van militairen, politieken en dynastieken aard, dat blijkt wel

x) Handelingen 1853 — 54, blz. 287.
 
Annotationen