Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 1.1899-1900

DOI Heft:
Nr. 2
DOI Artikel:
Hofstede de Groot, Cornelis: Een Philips Wouwerman in's Rijksmuseum te Amsterdam?
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.17407#0049
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
4i

Iets moet de schrijver daarvan zelf wel gevoeld hebben. Na de
positieve hierboven geciteerde bewering, meent hij dat Pieter, de minder
begaafde jongere broeder, wellicht toch ook wel zulk een schilderij zou
kunnen geschilderd hebben, maar »er zijn toch zulke goede gedeelten
in, die met zooveel talent geschilderd zijn,« dat hij het aan den grooten
Wouwerman blijft toeschrijven.

Toch volgt er 'wederom eene reserve: »ware mij een gedateerd
stuk uit zijn zeer vroegen tijd bekend, dan zou de vergelijking daarmede
de zaak kunnen uitmaken, maar helaas de meeste stukken van Wouwerman
zijn niet gedagteekend.«

In deze woorden wordt datgene uitgesproken wat ik den schrijver
als grootste grief aanreken: hij wil schilderijen aan Wouwerwan toe-
schrijven en kent niet het vergelijkingsmateriaal! Deed hij dit wel, dan
zou hij b.v. weten, dat er gedateerde stukken sinds het jaar 1646, d. w. z.
slechts enkele maanden na de overgave van Hulst (5 Nov 1645) van
Wouwerman bekend zijn en dat van dit jaar gedateerde stukken in
voldoend aantal elkander opvolgen (o. a. van 1649, 1650, 1653, 1656)
om zijne artistieke ontwikkeling vast te stellen. Het is geenszins een
nieuwe ontdekking, die ik hier mededeel, die den schrijver dus wellicht
nog niet bekend konde zijn, integendeel in ieder degelijk werk, dat in
de laatste twintig jaren over de hollandsche schilderschool verschenen
is, kan men zich hierover orienteeren, kan men naslaan, hoe de kunst
van Wouwerman zich — gelijk Houbraken reeds heeft medegedeeld —
uit die van Pieter Laer ontwikkeld heeft en langzamerhand zelfstan-
diger wordt. Van tientallen van schilderijen kunnen wij met behulp der
gedateerde stukken bewijzen, dat het werken uit des schilders jeugd
zijn en omtrent weinige onzer schilders zijn wij inderdaad zoo goed
onderricht.

Ware dit den schrijver bekend geweest, dan had hij zonder
moeite ook in het museum onder zijn waarnemend beheer stukken uit
des schilders jeugd ontdekt en door vergelijking daarmede kunnen vast-
stellen, dat de pseudo-uittocht uit Hulst onmogelijk tot deze categorie
kan behooren.

Wij gaan zelfs verder: het is noch een vroeg, noch ook een
laat werk van Philips Wouwerman, het vertoont, gelijk reeds gezegd, geen
enkele van diens karakteristieke eigenschappen, noch wat teekening, noch
wat kompositie, noch wat koloriet aangaat. Het is in ieder opzicht veel
te gering voor dezen talentvollen meester. Het zou op zijn hoogst een
later werk van zijn veel minder beteekenenden broeder Pieter kunnen
zijn, (omstreeks 1660—'70) doch ook dit zouden wij na nauwkeurige
vergelijking met diens inneming van Koevorden niet positief durven
beweren.

Wat de schrijver over de beteekenis van Philips Wouwerman als
portretschilder mededeelt, vervalt natuurlijk door het bovenstaande
 
Annotationen