Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 4.1911

DOI Heft:
Nr. 6
DOI Artikel:
Six, Jan: Rembrandt's Elisabeth Bas
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19800#0323
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
Toch schijnt hij mij nog wat lichtvaardig te werk te zijn gegaan. Zijn bewijsvoering
rijkt niet hooger dan de handen. En zelfs tot zoover lijken de afbeeldingen die hij geeft,
mij eer het tegenover gestelde te bewijzen van dat wat zij moeten.

Maar ik wil het daarover niet hebben. Dit is alles al, of wordt weldra, beter door
anderen gezegd. Ik wil alleen wijzen op het gevaar dat men door de boomen het bosch
niet zou zien.

Rembrandt is een groot meester, die ook wel eens zwakke dingen gemaakt heeft.
Door zijn manier met de uiterste nauwkeurigheid na te gaan heeft men dit in die gevallen
boven redelijken twijfel kunnen stellen. Door een zwart glas ziet men ook de vlekken
in de zon, maar men heeft het oog maar te ontblooten om door de schittering te erkennen
dat van deze bron ander licht uitstraalt dan van de maan.

Bol is een degelijk schilder, een goed leerling, die, zoo van de school, wel het
een en ander heeft gemaakt, dat men voor een middelmatig werk van zijn meester kan
houden en van wien verder ook nog wel wat is dat men niet aarzelt mooi te noemen.

Maar ook de helderste maneschijn blijft aan het oppervlak en dringt in de
schaduwen niet door.

Er is van Bol geen enkel werk dat zijn naam draagt zoo meesterlijk van opzet
en uitdrukking als het familie-portret der verzameling van de Poll.

La plus belle fille du monde ne peut donner que ce quelle a. De degelijkste schilder
van het gehalte van Bol kan niet zulk een meesterstuk scheppen. In geen van zijne
portretten leeft een ziel zooals in deze oude vrouw uit het volk, in haar deftige burger-
kleeren. Hij zou ons hoogstens de waardin uit de Nes van In den Prins van Oranje
waar den swarten hondt uithing, hebben laten zien. Rembrandt geeft ons het hout waaruit
de vrouwen waren gesneden van onze zeehelden, die het, als Jochem Swartenhondt, van
varensgezel brachten tot Luitenant-Admiraal van Holland en West-Friesland.

Den heer Bredius is het niet ontgaan dat de schilderij ten volle haar waarde
behoudt, maar hij heeft zelfs geen poging gewaagd ons een nieuwe voorstelling omtrent
Bol aannemelijk te maken, waarbij deze met zulk een diepgaand werk begonnen, later
nimmer meer die macht doet blijken. En toch zou dit iets zeer ongemeens zijn. Er zijn
voorbeelden te over van kunstenaars die beginnen met in uiterlijke dingen, als uitvoering
en afwerking, eerst hun leermeester zeer van nabij te volgen en later, als zij hun eigen
weg volgen, toch te verslappen. Ik weet er mij geen te herinneren die maar ééns zoo
diep doordringt en later zoo aan de oppervlakte blijft.

Had de heer Bredius de stelling verkondigd, dat de schilderij in ’s Rijks Museum
een copie was op doek, in het atelier van Rembrandt, onder zijne leiding, door een
leerling vervaardigd, zooals dat wel meer placht te gebeuren, naar het eigen werk van
den meester op paneel, dat verloren zou zijn, hij had met schijn van recht het ontbreken
van een handteekening en het schilderen op doek in plaats van op een zwaar paneel
kunnen doen gelden en zou moeilijker te weerleggen zijn geweest.

Maar hij heeft dit niet gedaan en als hij daar soms nog neiging toe mocht

312
 
Annotationen