Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Hrsg.]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI Heft:
Inhoudsopgave
DOI Artikel:
Rooseboom, Matthijs P.: Jaarvergadering te Breda 23 - 26 Juni 1914
DOI Seite / Zitierlink: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0245
Überblick
loading ...
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
deeld worden door hen, die met de plaatselijke omstandigheden geheel bekend zijn en hij
acht het in het tegenwoordig stadium der behandeling gevaarlijk, om door te sterk aan
te houden op de theoretische desiderata practisch alle verbetering in gevaar te brengen.
Hij vertrouwt, dat de beste uitslag te verkrijgen zal zijn, indien met voorzichtigheid
wordt opgetreden en in overleg met personen, die bekend zijn met de plaatselijke om-
standigheden, zooals Mr. van Wijngaarden.

Dr. Hofstede de Groot vindt veel waars in hetgeen de Heer van Wijngaarden
heeft gezegd en ziet het meeningsverschil terdege in. Zijn plaatselijke omstandigheden
meestal min of meer in strijd met algemeene beginselen, een som van 5 ton voor den
bouw van een nieuw museum is hier te lande iets zoo zeldzaams en eenigs, dat men
moet trachten daar iets zoo goed mogelijks van te maken. De Commissie gaf ook geen
raadgevingen — daarvoor was zij te weinig op de hoogte der plaatselijke omstandigheden—
doch alleen theorie. Er is ook geen bezwaar, dat oudheden en kunstnijverheid onder één
dak komen, mits ze maar gescheiden blijven.

De Heer van Wijngaarden betreurt, dat dit laatste niet duidelijk bleek uit het adres
der Museum Commissie en vraagt, of dit nog niet zou kunnen geschieden? Alsnu ontstaat
eenige discussie waaraan door verschillende leden wordt deelgenomen. Dr. Hofstede
de Groot stelt een motie voor, die echter weinig instemming vindt. Ten slotte is de
vergadering het er over eens, dat het meest gewenschte is de zaak, die nu weer naar
B. en W. verwezen is, te laten rusten en pas op te treden als eene behandeling in den
Raad op handen is.

Bij rondvraag vraagt de Heer van Dalen, namens Oud-Dordt, of er niets aan te
doen zou zijn, om te verhinderen dat schatters antiquiteiten voor de belasting op het
meubilair zóó hoog aanslaan, dat eigenaars ertoe gedreven worden ze te verkoopen.
De Voorzitter wijst op hetgeen hierover reeds door Mr. Boeles werd gezegd. Het ergste
acht hij de ongelijke wijze waarop hierbij in verschillende gedeelten van het land ge-
handeld wordt. Tegen vrijstelling van antiquiteiten voor de personeele belasting bestaan
overwegende bezwaren. Als Oud-Dordrecht een middel kan aangeven om aan de on-
billijkheid in de toepassing te ontkomen, zal het bestuur gaarne in overweging nemen
wat hierin nader te doen valt.

Dr. Hofstede de Groot deelt mede dat er aan het Hofwyck-fonds nog eenige
duizenden ontbreken, die hij gaarne zoo spoedig mogelijk aangevuld zag, en vestigt
de aandacht van het bestuur op het feit, dat sommige leden van Commissies, slechts
correspondeerend.e leden zijnde, geen stemrecht hebben. De Voorzitter merkt op, dat deze
zaak reeds vroeger ter sprake is gebracht en vraagt ook dezen spreker of hij een meer
omlijnd voorstel hieromtrent zou willen indienen, aangezien eene wijziging alleen mogelijk
is door verandering van de statuten. De Heer v. d. Pluym vraagt of er iets naders
bekend is over het ^Pesthuis” te Amsterdam, waarop de Heer van Riemsdijk antwoordt
dat er eene commissie van gemeentewege benoemd is. Niets meer aan de orde zijndesluit
de Voorzitter hierop te ruim twaalf uur de vergadering.

232
 
Annotationen