Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond [Editor]
Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond — 2.Ser. 7.1914

DOI issue:
Inhoudsopgave
DOI article:
Haslinghuis, Edward Johannes: Nieuwe monumentenwetten in Engeland en Frankrijk
DOI Page / Citation link: 
https://doi.org/10.11588/diglit.19803#0264
Overview
loading ...
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
mochten worden van eenige »structure” bewoond door anderen dan den conciërge en zijn
gezin. Art. 6 dezer wet gaf dan als definitie van monumenten: »any structure, erection
or mpnument of historie and architectural interest, or any remains thereof” — een bepaling
welke niet zoo ruim is als zij lijkt, aangezien, blijkens het juist genoemd voorbehoud,
verreweg de meeste oude woningen en woningen met oude gevels er buiten vielen.

De »Ancient Monuments Consolidation and Amendment Act” van Augustus 1913
nu, omschrijft monument als: elke »structure or erection”, maar met uitzondering van
kerkelijke gebouwen1 2) welke op het oogenblik voor een kerkelijk doel gebezigd worden;
terwijl zij onder »oud monument” begrijpt de in de wetten van 1882 en 1900 bedoelde.

Gewichtige stappen die hier gedaan worden, zijn: dat elk monument, dat een
Monumentencommissie op de lijst plaatst, onder de aandacht van Openbare Werken valt,
in zooverre de eigenaar kennis moet geven van voorgenomen verbouwing enz., en dat
in geval van dreigend gevaar een monument, als zijn behoud van nationaal belang
is, ook zonder toestemming van den eigenaar door de C. o. W. onder hun bescherming
genomen kan worden bij een z.g. bevel tot behoud, hetwelk anderhalf jaar geldig is,
tenzij het Parlement het vóór den afloop van dien termijn, bekrachtigt. Als »mits” geldt
ook hier weer het niet bewoond zijn.

Men ziet, dat de Engelsche wetgever het oog alleen op bouwwerken, en lang niet
op alle, richt. Van roerende zaken is in ’t geheel geen sprake. Evenwel zijn voor vondsten
in den grond, en voor oude hss. in particulier bezit reeds in 1861 en 1869 3) afzonderlijke
regelingen getroften.

B. Organen.

Volgens de wet van 1882 waren het de Commissioners ol Works, die met de
bescherming belast werden. Zij hadden te beschikken over de hulp van een of meer
inspecteurs, te benoemen door de Schatkist, en wier taak het was hun verslag uit te
brengen over den toestand en raad te geven over de wijze van behoud der monumenten.
De thans geldende wet van 1913 laat de inspecteurs door de C. o. W. zelf benoemen.
Een nieuwigheid was de bepaling, in 1900 opgenomen, dat, behalve Openbare Werken,
ook de »county councils” als bewakers konden optreden, waarmede het beginsel van
decentralisatie werd toegelaten. De wet van 1913 gaat nog verder door die bevoegdheid
tot »elke locale autoriteit” uit te strekken, waaronder zij blijkens art. 21, 1 verstaat:
»the council of every county and borough and the Common Council of the City of
London.” Locale autoriteit en Openbare Werken kunnen de bewaking aan elkaar, en de
eene locale autoriteit kan haar aan de andere overdragen, mits de eigenaar er in toestemme.

In 1913 is nu echter een belangrijke maatregel genomen door een nieuw rad in
het mechanisme te voegen. Naast de genoemde organen toch wordt in de nieuwe wet

1) Voor deze wordt ruimschoots gezorgd door particuliere fondsen enz. Eenige controle over
deze belangrijke groep van monumenten schijnt de Staat niet te hebben.

2) Frederiks, t. a. p.

251
 
Annotationen