172
LAUREYS VAN PAPENBROECK.
ACROSTICON
OP DEN
COMPONIST VAN DESE HIER NAVOLGENDE WERCKEN
TOT DEN
eersamen, ende goetionstigen Leser.
Liefhebbers Redenryck die u veriubeleert
Als ghy lesende syt iets frays wel gefondeert
Van dat op rbym oft maet gestelt is, comt eendrachtich,
Raeckt eens met u gesicht tgene u presenteert
Een onconstich minnaer, nochtans geinclineert
Yegelyck wie dat sy, te maken me deelachtich
Syn wercken die hy heeft gestelt, syt dit gedachtich,
Van dat hy ierst begonst en de const heeft bemint.
Aenmerckt alleen de ionst en syt sulcx niet verachtich.
Neemt syn boeck inde hant, en daer in dan als vrint
Pluckt, ist dat u belieft en ghy daer smaeck in vint,
Al van Rethorica eenige cleyne vruchten,
Playsierich soo ick meyn, voor die dees conste kint
Ende verdrietich voor Zoylus vol ongenuchten.
Niet en suldyer in vinden dan sonder duchten,
Balladen, Liedekens ende oock aldermeest
Refereynen stichtbaer, oock som gestelt op duchten,
Op verscheyden vragen en menich besonder feest,
En daer beneven som gestelt naer wil en geest.
Compter iet in dat u mishaecht en u gemoedt,
Keeret ten besten al en denckt dat liefde doet.
Hierop volgt een « JAERGEDICHT » :
« op dat Men ooCk soV Weten tot Wat reden
eLCk WerCk ghesteLt ls dat ghY hier In Vindt
soo staet Voor oft naer In redenrYCse seden
een baLade olt nota dat den sin ontblnt.
Indien men de telletters opsomt, vindt men dat
Laureys van Papenbroeck in 1606, « ierst begonst ende
de const heeft bemint ». Achter dit « Jaergedicht »
komt voor de eerste maal de leus van onzen dichter
onder het oog. 't Is eene waarachtige timmermans
LAUREYS VAN PAPENBROECK.
ACROSTICON
OP DEN
COMPONIST VAN DESE HIER NAVOLGENDE WERCKEN
TOT DEN
eersamen, ende goetionstigen Leser.
Liefhebbers Redenryck die u veriubeleert
Als ghy lesende syt iets frays wel gefondeert
Van dat op rbym oft maet gestelt is, comt eendrachtich,
Raeckt eens met u gesicht tgene u presenteert
Een onconstich minnaer, nochtans geinclineert
Yegelyck wie dat sy, te maken me deelachtich
Syn wercken die hy heeft gestelt, syt dit gedachtich,
Van dat hy ierst begonst en de const heeft bemint.
Aenmerckt alleen de ionst en syt sulcx niet verachtich.
Neemt syn boeck inde hant, en daer in dan als vrint
Pluckt, ist dat u belieft en ghy daer smaeck in vint,
Al van Rethorica eenige cleyne vruchten,
Playsierich soo ick meyn, voor die dees conste kint
Ende verdrietich voor Zoylus vol ongenuchten.
Niet en suldyer in vinden dan sonder duchten,
Balladen, Liedekens ende oock aldermeest
Refereynen stichtbaer, oock som gestelt op duchten,
Op verscheyden vragen en menich besonder feest,
En daer beneven som gestelt naer wil en geest.
Compter iet in dat u mishaecht en u gemoedt,
Keeret ten besten al en denckt dat liefde doet.
Hierop volgt een « JAERGEDICHT » :
« op dat Men ooCk soV Weten tot Wat reden
eLCk WerCk ghesteLt ls dat ghY hier In Vindt
soo staet Voor oft naer In redenrYCse seden
een baLade olt nota dat den sin ontblnt.
Indien men de telletters opsomt, vindt men dat
Laureys van Papenbroeck in 1606, « ierst begonst ende
de const heeft bemint ». Achter dit « Jaergedicht »
komt voor de eerste maal de leus van onzen dichter
onder het oog. 't Is eene waarachtige timmermans