Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3.Ser. 3.1890

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.24588#0600
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
58o

OVER DEN UITWENDIGEN VORM

zen. De bergstreek moet derhalve aan sagen veel rijker zijn dan
vlakke gewesten. In de Ardennen, om slechts een voorbeeld te
citeeren, zijn alle holen bewoond door dwergen, nutons of sotais
geheeten; de grotten dragen er vaak den naam : Trou aux Nutons.
Doch wordt, ook in eene vlakke streek, eenig merkwaardig gedenk-
stuk gevonden, zoo mag men meestal gewis zijn, dat er zich sagen
aan vasthechten. Aldus oordeelde de bekende Duitsche mytholoog
J. W. Wolf bij voorraad van een steen, de Pierre Brunehaut
te Hollain in het Doorniksche, waarvan in zijn tijd nog geen
sagen bekend waren ; sedert dien tijd zijn verdere opzoekingen
deze zienswijze komen bevestigen.

Niet zelden vloeien voor de menigte sage en geschiedenis in?
elkander. Hoeveie ten minste zonderlinge voorvallen zien wij niet
nog heden aan als werkelijkheid? Hoe lang heeft niet de sage
van Willem Tell in Zwitserland als echt gegolden? Zelfs in onzen
tijd is nog niet iedereen van haar mythisch karakter overtuigd.
Het is de vergelijkende sagenkunde, die ons de Teilsage op twintig
verschillende plaatsen heeft opgegraven, en door zulke algemeene
verspreidheid tot het besluit gekomen is, dat het voorval van den
boogschutter, welke eenig voorwerp van het hoofd zijns kinds
schiet, niet meer in Zwitserland gebeurd is dan overal elders; het
moet als gemeenschappelijk goed beschouwd worden, en heeft geen
anderen grond dan de dichtende volksverbeelding.

Uit al het voorgaande laat zich reeds begrijpen, in welke
kringen de sage huist; terwijl men het sprookje vooral bij de
kinderen en vrouwen zal zoeken, is de sage meest verspreid onder
het volk over het algemeen, bij de onontwikkelden meer dan bij
de betere standen, bij de plattelandbewoners in 't bijzonder. « Je
illiterater das Volk, zegt Grimm, desto starker und ungetrübter die
Ueberlieferung. » De beste, geloofwaardigste bronnen zijn dus de
laagste standen. Het is een vereischte voor de wetenschappelijk-
heid van elke bijdrage, dat men onderzoeke, door wien ze gele-
verd werd : cc de laagste standen zijn het namelijk vooral », zoo uit
zich Adalbert Kuhn(i), cc tot welke wij ons bij onze opzoekingen
gewend hebben, daar zich bij hen de sage met een bewonderens-
waardige reinheid voortplant; dezelfde woorden en wendingen gaan
meest van geslacht tot geslacht over; het volk houdt er met een
zoo groote getrouwheid aan vast, dat men vaak geneigd is aan te
nemen, dat allen hun verhaal volgens een gemeenschappelijk bericht
van buiten geleerd hebben ». Op dit stereotiep karakter van het
populaire kom ik nog verder terug, cc Bij de middelstanden en bij
de hoogere », gaat Kuhn voort, cc vermengt zich al te dikwijls.

(1) Ad. Kuhn en W. Schwartz, Norddeutsche Sagen, Mar-
chen und Gebrduche 1848, p. XII der voorrede.
 
Annotationen