DE HOUTINLEGKUNST
leert, dat in de XIIIe eeuw, Vienna een hoofdzetel-
plaats der houtinlegkunst was, dat een Domenico
een der voornaamste beoefenaren, zelfs van staats-
wege, onderwijs gaf in dat belangrijk vak; en dat,
in de XVe eeuw, de « Bloemenstad » (Florence) de
hoofdplaats was der houtinlegkunst. Niet minder dan
vierentachtig werkplaatsen telde men toen aldaar,
met medewerking der grootste kunstenaars van dien
tijd. Die houtinlegwerken waren aanvankelijk een-
voudige, meetkunstige figuren, gaandeweg vertoonden
zich bloem- en figuur-motieven, eindelijk zelfs ver-
schenen groepen met doorzicht (perspectief), waarvan
de ontwerpen door de grootste, Italiaansche mees-
ters schijnen te zijn geleverd. Ook de behandeling
was aan verandering onderhevig. In ’t eerst bepaalde
men zich bij het inleggen van eene enkele houtsoort
in eene of andere kleur, meestal donker op lichten
of licht op donkeren grond. Later, naar gelang de
« motieven » zich wijzigden, werden ook velerlei
andere stoffen : ivoor, koper, schildpad, paarlmoer
enz. tot inlegwerk gebruikt.
De bloeitijd van deze kunst komt overeen met
den tijd der zoogenaamde Italiaansche Renaissance
van 1600. Zoodra echter de zoogenaamde « barok-
stijl » was opgetreden, ging de schoone eenvoud
der houtinlegkunst in Italië verloren, al werden er
ook nog wel enkele meesterwerken geleverd.
In de eerste jaren der XVIe eeuw was die kunst
van Italië overgebracht naar de Dietsche landen.
Te Neurenberg' en Augsburg kwam ze daar ’t eerst
in eere, breidde zich dra nog meer noordwaarts uit
en werd met groote onderscheiding beoefend door'
den verrpaarden Frans Schieferstein.
Frankrijk kwam, in tijdsorde, op de derde en
leert, dat in de XIIIe eeuw, Vienna een hoofdzetel-
plaats der houtinlegkunst was, dat een Domenico
een der voornaamste beoefenaren, zelfs van staats-
wege, onderwijs gaf in dat belangrijk vak; en dat,
in de XVe eeuw, de « Bloemenstad » (Florence) de
hoofdplaats was der houtinlegkunst. Niet minder dan
vierentachtig werkplaatsen telde men toen aldaar,
met medewerking der grootste kunstenaars van dien
tijd. Die houtinlegwerken waren aanvankelijk een-
voudige, meetkunstige figuren, gaandeweg vertoonden
zich bloem- en figuur-motieven, eindelijk zelfs ver-
schenen groepen met doorzicht (perspectief), waarvan
de ontwerpen door de grootste, Italiaansche mees-
ters schijnen te zijn geleverd. Ook de behandeling
was aan verandering onderhevig. In ’t eerst bepaalde
men zich bij het inleggen van eene enkele houtsoort
in eene of andere kleur, meestal donker op lichten
of licht op donkeren grond. Later, naar gelang de
« motieven » zich wijzigden, werden ook velerlei
andere stoffen : ivoor, koper, schildpad, paarlmoer
enz. tot inlegwerk gebruikt.
De bloeitijd van deze kunst komt overeen met
den tijd der zoogenaamde Italiaansche Renaissance
van 1600. Zoodra echter de zoogenaamde « barok-
stijl » was opgetreden, ging de schoone eenvoud
der houtinlegkunst in Italië verloren, al werden er
ook nog wel enkele meesterwerken geleverd.
In de eerste jaren der XVIe eeuw was die kunst
van Italië overgebracht naar de Dietsche landen.
Te Neurenberg' en Augsburg kwam ze daar ’t eerst
in eere, breidde zich dra nog meer noordwaarts uit
en werd met groote onderscheiding beoefend door'
den verrpaarden Frans Schieferstein.
Frankrijk kwam, in tijdsorde, op de derde en