NAVOLGING VAN CHRISTUS.
‘ó6g
vercreech hi hem selven hier beneden eertsche enghelen, op dat hi aengliebeet
woert inden hemel vander enghelen, dat hi oec enghelen sonde hebben inder
eerde. Ende den ghenen die hem selven ■ al ivillens onvruchtbaer maken om
gods wille, beloefde hi dat nke gods, ende seide : diet ontfanghen mach,
die 'ontfaet.
III.
Merkwaardig is in de samenspraak die volgt, tusschen den
« Dienaer » en de « Wijsheit », dat het begin ervan het begin
uitmaakt des XLIe kapiitels, 11Ie Boek der Navolging, en dat daarna
terstond het eerste beginsel des LVIIe kapittels, zelfde Boek,
daarop voortgaat, bijna tot op het einde toe. Dan wordt de
samenspraak voortgezet, maar van dit uitbreidsel vinden wij
nergens een brokstuk dat er gansch op passen kan. Nochtans,
hier en daar, herinnert de zin
Thomas a Kempis. Ziehier de
Samenspraak tusschen den «Dienaer »
en de «Wijsheid».
(i). Soene mijn, en wil di niet aen trecken
sietstu ander man werden verhaven ende
gheert ende du werdes versmaat van allen
man. Heffe dijn her te hoeghe te mij inden
hemel ende di en sal niet swaer wesen.
(1). Mij ghelieft meer ghedoechsamheit
in contrarie dinghen, dan veel troestinghen
en deuocie in gheluckinghen dinghen.
Waer om bedroeuen di cleijne dinghen
ieghens di ghedaen.
Al hadt meerder gheweest, ghi en souter
Billix niet om hebben bernert gkeweest.M.ex
nu laet lijden; ten is dat ierste niet uws,
nochten salt lesteniet wesen,leuestulanghe.
Du connes alte wel enen anderen sterken
met worden; mer alst comt tot dijnre
doeren een haestighe tribulaci, so gebre-
kestu seluer van rade en stercheit. Dan
si]?i verglieten alle die exempelen ende
gheesteliken woerde daer dti dander mede
jp leghes te ster eken.
Meict dijn grote broesheit, die du dicwijl
vindes in cleijnder ieghenheit; nochtans
dat dicke al gbeschiet om dijn selicheit.
dien van sommige plaatsen van
De Imitatione Christi, Lib. III,
Cap. XLI.
i. Fili, noli tibi attrahere, si videas alios
honorari et elevari, te autem despici et
humiliari. Erige cor tuum ad me in coelum,
et non contristabit te contemptus homi-
num in terris.
Lib. III, cap. LVII :
I. Fili, magis placent mihi patientia et
humilitas in adversis, quam multa conso-
latio et devotio in prosperis.
Ut quid te contristat parvum factum
contra te dictum ?
Si amplius fuisset, commoveri non de-
buisses. Sed nunc permitte transire\ non
est primum, nee novum; necultimum eril,
si diu vixeris.
Satisvirilis es,quamdiunil obviatadversi.
Bene etiam consulis, et alios nosti robo-
rare verbis ; sed cum ad januam tuam venit
repentina tribulatiodeficis consilio etrobore.
Attende magnam fragilitatem tuam,
quam ssepius experiris in modicis objectis :
tarnen pro salute tua ista dunt, cum hcec
et similia contingunt.
‘ó6g
vercreech hi hem selven hier beneden eertsche enghelen, op dat hi aengliebeet
woert inden hemel vander enghelen, dat hi oec enghelen sonde hebben inder
eerde. Ende den ghenen die hem selven ■ al ivillens onvruchtbaer maken om
gods wille, beloefde hi dat nke gods, ende seide : diet ontfanghen mach,
die 'ontfaet.
III.
Merkwaardig is in de samenspraak die volgt, tusschen den
« Dienaer » en de « Wijsheit », dat het begin ervan het begin
uitmaakt des XLIe kapiitels, 11Ie Boek der Navolging, en dat daarna
terstond het eerste beginsel des LVIIe kapittels, zelfde Boek,
daarop voortgaat, bijna tot op het einde toe. Dan wordt de
samenspraak voortgezet, maar van dit uitbreidsel vinden wij
nergens een brokstuk dat er gansch op passen kan. Nochtans,
hier en daar, herinnert de zin
Thomas a Kempis. Ziehier de
Samenspraak tusschen den «Dienaer »
en de «Wijsheid».
(i). Soene mijn, en wil di niet aen trecken
sietstu ander man werden verhaven ende
gheert ende du werdes versmaat van allen
man. Heffe dijn her te hoeghe te mij inden
hemel ende di en sal niet swaer wesen.
(1). Mij ghelieft meer ghedoechsamheit
in contrarie dinghen, dan veel troestinghen
en deuocie in gheluckinghen dinghen.
Waer om bedroeuen di cleijne dinghen
ieghens di ghedaen.
Al hadt meerder gheweest, ghi en souter
Billix niet om hebben bernert gkeweest.M.ex
nu laet lijden; ten is dat ierste niet uws,
nochten salt lesteniet wesen,leuestulanghe.
Du connes alte wel enen anderen sterken
met worden; mer alst comt tot dijnre
doeren een haestighe tribulaci, so gebre-
kestu seluer van rade en stercheit. Dan
si]?i verglieten alle die exempelen ende
gheesteliken woerde daer dti dander mede
jp leghes te ster eken.
Meict dijn grote broesheit, die du dicwijl
vindes in cleijnder ieghenheit; nochtans
dat dicke al gbeschiet om dijn selicheit.
dien van sommige plaatsen van
De Imitatione Christi, Lib. III,
Cap. XLI.
i. Fili, noli tibi attrahere, si videas alios
honorari et elevari, te autem despici et
humiliari. Erige cor tuum ad me in coelum,
et non contristabit te contemptus homi-
num in terris.
Lib. III, cap. LVII :
I. Fili, magis placent mihi patientia et
humilitas in adversis, quam multa conso-
latio et devotio in prosperis.
Ut quid te contristat parvum factum
contra te dictum ?
Si amplius fuisset, commoveri non de-
buisses. Sed nunc permitte transire\ non
est primum, nee novum; necultimum eril,
si diu vixeris.
Satisvirilis es,quamdiunil obviatadversi.
Bene etiam consulis, et alios nosti robo-
rare verbis ; sed cum ad januam tuam venit
repentina tribulatiodeficis consilio etrobore.
Attende magnam fragilitatem tuam,
quam ssepius experiris in modicis objectis :
tarnen pro salute tua ista dunt, cum hcec
et similia contingunt.