Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3.Ser. 10.1897

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26590#0504

DWork-Logo
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
MYSTIEK.

495

lijk leven, maar dit leven bovendien door zichtbare
teekenen en menschelijke bemiddeling in haar blijft uit-
storten en aankweeken, enz. ^i).

Uit het hier aangestipte valt tevens gemakkelijk af
te leiden, dat door scholastieke en mystieke godgeleerd"
heid wel twee verschillende, maar geenszins twee vijande-
lijk tegenovergestelde takken, richtingen, scholen of
hoe men ’t heeten wil, der gewijde wetenschap worden
verstaan. Vijandig, noch uit den aard der zaak, noch
feitelijk. Niet uit den aard der zaak : immers, voor
zoover de Mystiek eene diepere kennis van God en
de geopenbaarde waarheden bevat, verschilt zij van
de Scholastiek alleen door den weg, waarop zij tot de
kennis dier waarheden komt. « De Scholastiek » zegt
P. Kleutgen zeer juist, « kwam tot hare uitkomsten
door de geloofsleer, welke de bovennatuurlijke Openba-
ring haar deed kennen, met het licht der natuurlijke
rede te beschouwen; en de Mystiek droeg voor, wat
de ziel omtrent die zelfde geloofswaarheden leerde ken-
nen bij het niet slechts bovennatuurlijke, maar buiten-
gewone licht der « beschouwing ». Letten wij verder
op beider doel, dan was het der Scholastiek vooral te
doen om verdediging des geloofs tegen dwaling en on-
geloof, der Mystiek vooral om de ziel van den geloo-
vigen beschouwer in de meer verborgen diepten der
geloofswaarheden binnen te leiden » (2). Het voorwerp
derhalve der scholastieke en mystieke theologie is het-
zelfde : de geopenbaarde waarheden; de Scholastiek be-
schouwt die bij het natuurlijk licht der rede, de Mystiek
bij het bovennatuurlijk licht der hoogere « beschouwing »;
de scholastiek beoogt daarbij vooral de leer des geloofs

(1) Zie LlNGENS, Die innere Schönheit des Christenthums, bl. 82-85.

(2) Kleutgen, t. a. p. n. 24, vlgg.
 
Annotationen