Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 11.1898

DOI Seite / Zitierlink:
https://doi.org/10.11588/diglit.26593#0130
Überblick
Faksimile
0.5
1 cm
facsimile
Vollansicht
OCR-Volltext
122 PHILIPS WILLEM, GRAAF VAN BUREN.

Ofschoon de Prins van Oranje geen vertrou-
wen in Philips II mocht hebben, kon hij echter
zulke oplichting van zijn dertienjarig zoontje niet
verwachten. Zoo iets was zonder voorbeeld in de
jaarboeken der Leuvensche hoogeschool. Diep trof
hem dan ook de tijding dat zijn eerstgeboren
zich in de macht van zijnen doodvijand bevond.
Hij aanzag de ontrooving als eene geweldenarij
tegen alle geestelijke en wereldlijke wetten aan-
druischend. Dadelijk bracht hij er klacht tegen in,
zich beroepende op de vrijheden en voorrechten der
hoogeschool, welke hij door den koning met den
voet zag treden. Hij herhaalde zijne klacht in zijne
waarschuwing aan den procureur generaal Jan du Bois,
gedagteekend uit Dillenburg, den derden Mei 1568,
alsmede in zijne vertoogen aan den keizer en aan
de keurvorsten van het Duitsche rijk. Doch, gelijk
men zal begrijpen, bleven zij zonder gevolg. In
eenen brief aan keizer Maximiliaan II, van 12 Augusti
1568, schreef de Prins van Oranje het volgende:
« De Hertog van Al va, om nog meer zijne vijan-
« delijkheid en zijne onbillijkheid te toonen, heeft
« niet geaarzeld onlangs mijn eigen zoon, den Graaf
« van Buren, te Leuven, op te lichten, alwaar hij
« ter studie was, opdat hij bij lateren dag den
« koning des te beter zou kunnen dienen, en hem,
« ofschoon onplichtig, als gevangene weggevoerd,
« met inzicht mij hierdoor de handen zoodanig te
« binden, dat ik geen middel meer zou bezitten om
« aan zijn dwanggebied te wederstaan » (1). Het

(1) « ... comme aussi icelluy duc d’Alve, pour demontrer tant
plus son ennemitié et illicités, n’a espargné mon propre filz, le conté
de Bure, lui ayant dernièrement osté de Louvain, oü il estoit mis a
 
Annotationen