Universitätsbibliothek HeidelbergUniversitätsbibliothek Heidelberg
Metadaten

De Dietsche warande: tijdschrift voor kunst en Zedegeschiedenis — 3: 12.1899

DOI Page / Citation link:
https://doi.org/10.11588/diglit.26592#0014
Overview
Facsimile
0.5
1 cm
facsimile
Scroll
OCR fulltext
6

JAN TEN BRINK.

Zijne moeder leerde hem lezen. Het hart van het
knaapje was vóór zijn zevende jaar verdeeld tusschen
dichtkunst en krijgswezen: het vuur zijner liefde gloeide
voor Robinson Crusoë en loodsoldaatjes.

Jantje week van andere kinderen af door zijn bij-
zondere weetlust, en blonk uit door zijn merkwaardig
geheugen.

De rector, een kamergeleerde, verdiepte zich soms
derwijze in zijn beminde klassieke schrijvers, dat hij
voor de samenleving dood was. Aan mevrouw ten Brink
werd dus de zorg voor de kleintjes overgelaten. Wel-
doenster zijner kinderjaren, troosteres in de somberste
levensuren des jongen mans, was de moeder tevens zijne
goede fee. Wat haar zachte overredingskracht niet ver-
mocht, bekwam zij door de practische uiting van haren
schoonheidszin, die welhaast onwederstaanbaar bleek voor
het ontvanklijk gemoed van den knaap.

Bezieling ging van deze vrouw op alle leden van
het gezin uit; levenslust en blijdschap deed zij, ook in
de donkerste oogenblikken, als zonnestralen neervloeien,
en bloemgeuren schenen te zweven om deze nooit in
arbeidzaamheid vertragende Martha. Het geheele leven
haars zoons is dan ook doortrokken van hare zoete
nagedachtenis. Waar hij eene moeder teekent, draagt
zij hare schoone trekken; waar hij een moederhart
ontleedt, trilt het hare ; waar hij eene moeder doet lijden,
denkt hij aan haar lijden; waar hij eindelijk de ziel
eener moeder laat jubileeren, zijn het tonen uit hare
kristalheldere ziel.

In 1847 komt Jan op de Latijnsche school. In den
raad der ouders is besloten : « Jan zal gaan studeeren
voor predikant. » Maar in den gymnasiast, die onder
zijns vaders leiding Homerus, Horatius en Ovidius
 
Annotationen