BIJLAGEN.
2QI
Zoo werdt gij tot plukken gedreven,
Gij, broeder, en bracht uw ruiker,
Uw eersten — zoo dauwig en frisch! —
Ten tempel, waar al de oogsters
Elkanders tuilen bewondren,
Ten tempel, waar kunstvreugd is!
Zoo wil ik u groeten, broeder,
En welkom wil ik u heeten.
Maar uitgaan zult gij nog!
Want, hoe ook ’t zeldzame aantrekt
En ’t wondere, bloemenminnaars
Verkiezen frischheid toch!
Mijn Maker zijt Gij, die psalmen geeft in den nacht,
O Heer. die trouwe houdt der ziele die u wacht!
Wees Gij mijn Herder steeds te midden der gevaren.
Geef mij in al mijn druk, altijd op U te staren !
O trek mij tot uw Zoon, den eeuw’gen God met ons!
Omring mij door uw Geest als met een zachte dons,
Opdat ik aan uw Hand den Booze moog trotseeren,
Laat mij alzoo het ééne noodige begeeren. Amen.
M. Zubli v. d. Berch v. Heemstede.
Antwerpen, den 5 April 1899.
Hilda Ram.
2QI
Zoo werdt gij tot plukken gedreven,
Gij, broeder, en bracht uw ruiker,
Uw eersten — zoo dauwig en frisch! —
Ten tempel, waar al de oogsters
Elkanders tuilen bewondren,
Ten tempel, waar kunstvreugd is!
Zoo wil ik u groeten, broeder,
En welkom wil ik u heeten.
Maar uitgaan zult gij nog!
Want, hoe ook ’t zeldzame aantrekt
En ’t wondere, bloemenminnaars
Verkiezen frischheid toch!
Mijn Maker zijt Gij, die psalmen geeft in den nacht,
O Heer. die trouwe houdt der ziele die u wacht!
Wees Gij mijn Herder steeds te midden der gevaren.
Geef mij in al mijn druk, altijd op U te staren !
O trek mij tot uw Zoon, den eeuw’gen God met ons!
Omring mij door uw Geest als met een zachte dons,
Opdat ik aan uw Hand den Booze moog trotseeren,
Laat mij alzoo het ééne noodige begeeren. Amen.
M. Zubli v. d. Berch v. Heemstede.
Antwerpen, den 5 April 1899.
Hilda Ram.