DE HISTORIESCHILDERS.
11
persoonlijkheid van een Cornelis Troost, de landschappen der
decoratieschilders en de portretjes van enkelen dezer, zoo ge-
lukkiglijk konden tieren en dat met het copieeren van Rembrandt
en andere zeventiende eeuwsche schilders rustig doorgegaan werd,
zoodat ondanks zijn drijven deze traditie in eere bleef.
Eerst later toen de antieken de smaak beheerschten, toen er
schilderacademies werden opgericht, toen de schoonheidsapostel
Winckelmann leerde dat de navolging der antieken voor de
Duitsche schilderkunst de eenige weg was om groot, om onnavolg-
baar te worden, — Winckelmann die de Hollandsche kunst ver-
achtte, haar schilders „Affen der gemeinen Natur" noemde en
Rembrandt minachtte, omdat hij niet geleerd was, — toen
werd bij ons de opvatting van de Lairesse meer bestendigd. Het
ideaal der Grieksche plastiek beheerschte alles, de pleisteraf-
gietsels deden onder den naam van het ideaal hun intocht; de
schilderacademie met, als gevolg, de Prix de Rome — „Ie bagne
de l'idéal" zooals Gustave Geffroy dit concours noemt, — wordt
uitgevonden en zal, in de achttiende eeuw voorbereid , bij ons
eerst vorm krijgen in het begin der negentiende, in ontelbare
teekenacademies, in alle steden van ons land, waar de kunst der
ouden naar pleister druk beoefend werd, zooals ook de vei a-
melaars van dien tijd zich vooral op het bijeenbrengen van an-
tieke munten en de studie van de antieken zouden toeleggen; een
klassieke beschaving, welke toenmaals ook ten onzent op hoogen
prijs gesteld werd.
Het laatste deel der achttiende eeuw ging op in een classicisme.
De koude, maar knappe de Lairesse had zijn academisch ideaal
geprojecteerd op het vlak der achttiende eeuw en gesteund door
de klassieke beweging van een dertig jaar later, werd de intentie
van den schilder met ijver uitgevoerd door liefhebbers en zou,
minder gemaniëreerd maar ook veel minder knap, in de negen-
tiende voortwoekerend, in het land van de Hooghe, van der Neer
en Ruysdael een schilderkunst in het leven roepen, welker be-
langrijkheid geheel alleen in de voorstelling zou berusten.
Geen stad of zij had haar schilder- of teekengenootschap. In
Amsterdam opende Felix Meritis de rij met „Kunst zij ons doel",
de Amsterdamsche Stadsacademie volgde in 1765, de reeds in
1682 in den Haag opgerichte schilderconfrerie „Pictura" werd
omstreeks 1780 hervormd, Leiden had zijn „Ars Aemula Naturae",
11
persoonlijkheid van een Cornelis Troost, de landschappen der
decoratieschilders en de portretjes van enkelen dezer, zoo ge-
lukkiglijk konden tieren en dat met het copieeren van Rembrandt
en andere zeventiende eeuwsche schilders rustig doorgegaan werd,
zoodat ondanks zijn drijven deze traditie in eere bleef.
Eerst later toen de antieken de smaak beheerschten, toen er
schilderacademies werden opgericht, toen de schoonheidsapostel
Winckelmann leerde dat de navolging der antieken voor de
Duitsche schilderkunst de eenige weg was om groot, om onnavolg-
baar te worden, — Winckelmann die de Hollandsche kunst ver-
achtte, haar schilders „Affen der gemeinen Natur" noemde en
Rembrandt minachtte, omdat hij niet geleerd was, — toen
werd bij ons de opvatting van de Lairesse meer bestendigd. Het
ideaal der Grieksche plastiek beheerschte alles, de pleisteraf-
gietsels deden onder den naam van het ideaal hun intocht; de
schilderacademie met, als gevolg, de Prix de Rome — „Ie bagne
de l'idéal" zooals Gustave Geffroy dit concours noemt, — wordt
uitgevonden en zal, in de achttiende eeuw voorbereid , bij ons
eerst vorm krijgen in het begin der negentiende, in ontelbare
teekenacademies, in alle steden van ons land, waar de kunst der
ouden naar pleister druk beoefend werd, zooals ook de vei a-
melaars van dien tijd zich vooral op het bijeenbrengen van an-
tieke munten en de studie van de antieken zouden toeleggen; een
klassieke beschaving, welke toenmaals ook ten onzent op hoogen
prijs gesteld werd.
Het laatste deel der achttiende eeuw ging op in een classicisme.
De koude, maar knappe de Lairesse had zijn academisch ideaal
geprojecteerd op het vlak der achttiende eeuw en gesteund door
de klassieke beweging van een dertig jaar later, werd de intentie
van den schilder met ijver uitgevoerd door liefhebbers en zou,
minder gemaniëreerd maar ook veel minder knap, in de negen-
tiende voortwoekerend, in het land van de Hooghe, van der Neer
en Ruysdael een schilderkunst in het leven roepen, welker be-
langrijkheid geheel alleen in de voorstelling zou berusten.
Geen stad of zij had haar schilder- of teekengenootschap. In
Amsterdam opende Felix Meritis de rij met „Kunst zij ons doel",
de Amsterdamsche Stadsacademie volgde in 1765, de reeds in
1682 in den Haag opgerichte schilderconfrerie „Pictura" werd
omstreeks 1780 hervormd, Leiden had zijn „Ars Aemula Naturae",